Fietste kortgeleden in De Achterhoek weer door het grensgebied bij IJzerlo. Mooi als altijd, dit keer te koud voor een bejaarde. Ik had er een redelijk gangetje in, want wilde op stal. Een bevroren bloedrode zon zakte door het woud van kale stammen en takken, sommigen al beloftevol in knop. Op enig moment schrok ik op uit mijn gemijmer op de fiets. Snuif, snuif, roffel, roffel, op het zandpad pal naast me draafde een groot paard in galop gelijk met me op. Ruim maar twintig kilometer per uur! Dat kwam natuurlijk niet in de buurt van de topsnelheid van Lightfeed, het bovennatuurlijk snelle ros van Arendsoog, maar hard was het.
Ik keek opzij, de jonge berijdster lachte, ik dacht aan Anaïs Nin, zij spoorde haar viervoeter nog eens aan. Dat laatste deed later die dag de gedachten afdwalen. Ooit had ik zelf eens per abuis de sporen gegeven, aan Black Boomerang, een juweel van een uiteraard zwart paard. Bruin zou humor zijn geweest had ik vooraf nog gegniffeld, maar het lachen verging me toen ik onopzettelijke het enorme dier de sporen gaf. Boomerang kiepte zijn gelegenheidsberijder direct met één zwiep uit het zadel. Mijn vrouw liet zich uit samenhorigheid ook van haar vallen. Liefde kent geen grenzen.
‘Komt omdat Blackie je niet kent. Dan verdraagt hij het aansporen al helemaal niet’, verklaarde de managehouder lachend de bruuske werkweigering van zijn werknemer.
Jaren daarna moest ik in een andere setting aan die woorden denken. Als bondscoach debuteerde ik met de Noorse mannentafeltennisploeg op de Open Finse. We speelden in de ochtenduren tegen Frankrijk en Roar Blikken startte.
Roar was goed, maar ook onzeker. In zijn kinderjaren was hij ternauwernood gered uit een brandend houten huis. Vingers verbrand, kon maar net een batje vasthouden, geen wimpers, getekend gezicht, een blonde pruik, werd door zijn teamgenoten soms liefdevol ‘turbo’ genoemd. Speelde meestentijds met het hoofd omlaag en keek dan vanonder de pruik naar mij als coach.
Na de eerste game zei ik daar iets over, indachtig het idee dat je als speler met de borst vooruit hoort te spelen. ‘Het resultaat maakt me niet uit. Probeer het, Roar.’ Dat lukte meer niet dan wel. Na afloop zei hij niets.
De volgende drie dagen ontliep hij mij. Bij het afscheidsbanket ging ik naast hem zitten. ‘Ik bedoelde het goed, Roar.’ ‘Weet ik, maar ik ken je nog helemaal niet, Theo.’
Hoe simpel had ik gedacht. Kende zijn verhaal, maar schatte de impact ervan toch onvoldoende in. Binnenkomen, geen krediet hebben en dan zomaar iets onmogelijks aan hem vragen. Boomerang gooide me uit het zadel, terecht, ik had mijn sporen nog niet verdiend. Met Roar kwam alles goed. Prachtmens.
‘Ik kende Jörgen Persson zo goed. Ik had het krediet. Ik kon het doen.’ Wat jaren geleden had ik contact met de Zweedse oud-wereldkampioen tafeltennis Stellan Bengtsson. ‘Dat je dat gezien hebt’, mailde hij. Het ging over zijn coaching tijdens de WK-kwartfinales in Chiba, toen hij de apathische Persson bij dreigende uitschakeling met een ferme tik op de wang wakker mepte, waarna alsnog de zegeroute naar de wereldtitel volgde. ‘Probeer het niet zonder krediet. Doe het niet na. Maar Jörgen was mijn vriend, het was zijn WK. Ik kon en moest het doen.’
-
Recente berichten
-
Categorieën
- Gedane zaken (124)
- Columns (77)
- Algemeen (5)
- Columns Leidsch Dagblad (31)
- Columns Leidsch Dagblad (60)
- Sport (3)
- De Dolende Man (roman) (4)
- Gedichten (losse gedichten) (9)
- Honger naar de Bal (sportboek met Richard Krajicek (1)
- Liedjes (13)
- Netpost (sportboek met Richard Krajicek) (1)
- Spinsels (23)
- Toch daagt het weer (dichtbundel) (2)
- Van veenbrand tot vreugdevuur (roman) (1)
- Weer thuis (dichtbundel) (1)
- Columns (77)
- Gedane zaken (124)
Archieven
Meta