Maandelijks archief: februari 2022

Lieve vriendin, lieve Svetlana

Als deze brief jou bereikt hebben we dan ons grootste, heilige goed, de pijler onder ons bestaan nog? Of is ons dan al het ergste leed overkomen? Ik denk zo vaak aan jou en aan onze zoons, Pjotr en Andrej. Het zal jou niet anders vergaan. Zover gescheiden van elkaar leven we nu, maar we delen een verdrietig hart. Dat voel ik, dat weet ik, omdat je een goed mens bent en moeder en omdat jouw zuiverheid zich niet laat bezoedelen door welke Poetin-leugen dan ook.
Hoe prachtig was onze gezamenlijke studietijd in Moskou. De eindeloze gesprekken in de keuken van ons schamele appartement. Het filosoferen over ‘van alles en nog niks’ zoals we toen zeiden. De conclusie van uitzichtloosheid die we deelden, toen al. ‘De geschiedenis leert ons niets’, zei je en je kon het weten want je studeerde dat vak. Ik kon daar als aankomend filosofe niets tegenover zetten. En nu nog steeds niet. Laten we dan maar ‘bewegen en lawaai maken’ was tenslotte onze slogan voordat we lange uitbundige, romantische nachten beleefden.
Jij ontmoette Lev, ik Olexander, die ik al kende uit Lviv. Hoe lang hielden we elkaar niet vast – nog voel ik jouw armen beschermend om me heen – toen we afscheid namen op het station in Moskou. Jij ging terug naar je geboortestad, Oeljanovsk en ik huilde de hele lange treinreis terug naar Oekraïne.

Zeven zomers zocht ik je op. Onze studentikoze scepsis was er nog, maar ondergeschikt geraakt aan iets dat groter is, het grootst is, onze moederliefde. Hoe gelukkig waren we niet als we Pjotr en Andrej zagen ravotten. Speelden ze rovertje? Oorlogje? Zeiden we wat? Zeiden we genoeg? Het had niet gescheeld.
Je belde. ‘Pjotr is naar het front.’ ‘Ook Andrej heeft zich ondanks mijn smeekbedes vrijwillig gemeld’ Nu liggen onze zoons tegenover elkaar in loopgraven. Teveel waanzin om te verdragen, lieve Svetlana ‘We geloven beiden niet, maar laten we toch bidden,’ zei je ooit. Dat lukte me toen en nu nog steeds niet. Apathie houdt me in zijn greep.
De herhaling van zetten is eindeloos. We hebben in onze studietijd vaak gedronken op en gehuild om alle mannen die ergens ter wereld in welke oorlog dan ook, voor welk doel dan ook, sneuvelden. Later, op jouw platteland, keek je dan omhoog, vouwde de handen en bad als ongelovige toch:  ‘Niet onze Andrej en Pjotr, niet onze jongens.’ En nu! Zelf brand ik dagelijks een lichtje voor een denkbeeldige Maria en denk aan de jongens, aan alle mannen die slachtoffer dreigen te worden in de krankzinnige keten van oorzaak en gevolg. ‘U verloor toch ook een zoon’, zeg ik dan. ‘U weet wat het is. Behoed ons.’
Het woord, het praten bleek kansloos in dit zieke mannenspel van jullie nieuwe tsaar. De wapens spreken. Voor hoe lang? Hoeveel schade zal er zijn? En blijven Pjotr en Andrej gespaard? Kunnen we onze zonen straks weer in onze armen sluiten? Dan ga ik opnieuw ‘bewegen en lawaai maken’, dat beloof ik je. Ik beweeg me naar jou toe en op jullie datsja maken we lawaai met glazen en gezang en staan we stil bij alle jongemannen die hun leven gaven.

Duizend kussen en een hand op je vermoeide hoofd (kalmeerde jou altijd zo goed), Jouw hartsvriendin, Marinochka

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Lieve vriendin, lieve Svetlana

Kop op

De rugtherapeute zegt dat ik meer rechtop moet lopen, kop op. Dat hoorde ik laatst ook van de hoofdtherapeut. Ik vermoed soms – ik tel mijn zegeningen om de tel – dat ik al met gebogen nekje in de wieg gelegen moet hebben. ‘Ik heb er soms een zwaar hoofd in’,  antwoordde ik gevat. Fysiek nonsens. Het hoofd kan, ik zag het vaak met eigen ogen, de zwaarste last dragen, mits nek recht. Anderzijds weet ik niet wat lastiger te tillen is, een kruik water, een stapel hout, of loden gedachten die een mens soms aanvliegen.

Je neemt het je voor, maar na luttele meters zijn de kijkers alweer gericht op de voeten. Hij loopt als een banaan stelde een jonge vrouw in het Noorse tafeltennisteam vrolijk vast.

Ik zag hem daarom niet komen bij het schuifelen in het bosje vlak bij huis. Keek op toen hij van wal stak: ‘Ik moet toegeven dat ik die Spinseltjes wel blijf lezen, maar ze gaan nergens over, dat moet je met me eens zijn.’ ‘Ken ik je?’ ‘Willem toch, van het Bonaventura.’ ‘Ik ken je niet.’ ‘Je was toen al een bedrukt mannetje en nu ga je zo te zien nog steeds gebukt, haha. Terwijl ik daarvan niks teruglees in die probeerseltjes van je, die ademen vrijblijvendheid.’

‘Je kunt niet lezen. Volgende week spreken we hier weer af, okay? Dan heb je zeven dagen de tijd om na te denken over de vingerwijzingen in de stukjes. “Kijk maar niet te vaak met open oog om u heen. De mens sloopt zijn nest, omdat hij is hoe hij is. En we zijn ons dat ook nog eens bewust.” Staat in Beestjes. Kun je me uitleggen wat daar staat, dan vergeef ik je.’

Ik liep verder, nóg meer in eigen bubbel, zoals we allemaal altijd zijn. Hoorde nu bij de kakafonie in mijn hoofd ook zijn ongepaste opmerkingen. Samen met Poetin die giftig wauwelt, zieke reclames, een lallende Johnson, quasi-intellectuelen op de buis, blaatkamerleden, laffe opiumverstrekkers van divers pluimage, een schreeuwende sportverslaggever, het gejoel van de massa hypocriete toeschouwers bij weer een digitale onthoofding en zoveel meer ruis, altijd meer. Tot ver in het heelal is alle geraaskal hoorbaar.

En dan, dan bereikt zomaar het hemelse gezang van een merel mijn oor. Het jaargetijde van het balsemende ochtend- en avondconcert begint. Ik spot hem vlak bij mijn huis op de dakrand. Tegen de strak blauwe lucht zie ik zijn gele snaveltje open en dicht gaan. Doorlopen is geen optie. Koning, redder, fluit alles weg. Mannetje merel blijft zitten en zingt voor mij alleen. Ik kijk dankbaar omhoog.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Kop op

Oermoeder

Vanuit Gauhati (India) zouden we Nepal via Sikkim binnen gaan. Met onze bus vol witte, Westerse, zoekende jongeren. Begin jaren zeventig vorige eeuw. We reden een verkeerde bergweg op die smaller en smaller werd. Keren, oef. Of alle mannen achterin plaats wilden nemen om met hun kilo’s druk op de wielen te houden. Tien centimeter vooruit, tien achteruit, kijkend in een honderden meters diep ravijn in de Himalaya. Maar mijn ogen werden gevangen, liet ik vangen, door een vrouw die halfweg de helling onze toeren gadesloeg.

Met de neus uiteindelijk de goede kant op dronken we, nat van angstzweet, zoete thee, aten we kaakjes. En ik keek naar haar. Daar stond ze. Rijzig, stevige benen, met blote voeten op de stenen en het grind en met een baby op haar arm. Oerkracht, oermoeder, oerbeeld. Haar oogopslag was kalm. Nergens verheven, nergens onderdanig, warm. lief, nederig noch onaantastbaar. Dat beeld, die moeder! God de Vader zou, mocht hij ergens als ongekend kluizenaar verscholen gaan, God de Moeder moeten heten. Zou zeker. Want de Zoon zelf heeft het op de in 1945 in het Egyptische Nag Hammadi gevonden papyrusrollen over ‘God, mijn moeder’.

Ik keek en wist dat ik deze aanblik niet zou vergeten. Een foto van haar maken zou schennis zijn van haar kracht en schoonheid. Zij keek niet weg, maar terug, kalm, met een zachte glimlach op het licht glanzende gezicht. Haar zwijgen was sprekend. In haar ogen las ik alles, alle vragen.

‘Zoek je goedkeuring en erkenning?’
‘Huil je om de mens?’
‘Voel je je soms eenzaam, verdrietig, opgesloten in jezelf?’
‘Hoe ik dat weet? Omdat je man bent.’
‘Waaruit bestaat jouw geroffel op de borst?’
‘Het deel vrouw in je komt dat aan bod?’
‘Ja, ons samenleven is een verwoestende warboel en, ja, het is een mannending.’
‘Maar treur niet, zie in dat jullie slechts uitvloeisel zijn van de evolutie?’
‘Word verleid en verleid zelf. Bezoedel deze prachtige dans niet.’
‘Omarm de geliefde die jou door het leven draagt. Laat je wiegen.’

Ik denk nog vaak aan deze madonna hoog in de Himalaya. Haar vrouwelijkheid, de harmonie, zij en het kind, de zuiverheid, het weten. ‘Hoe kun je sterven als je jouw moeder niet gekend hebt?’, vraagt Goldmund aan Narziss in het gelijknamige boek van Herman Hesse.

Gaan we door de deur naar niets? Wie weet het? Maar is het een doorgang naar een andere dimensie dan hoop ik op Oermoeder bij de ingang.

‘Ook jij welkom, onwetende man. Je denkt mij nu pas terug te zien, maar ik liep altijd al naast je.’

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Oermoeder

Krediet

Fietste kortgeleden in De Achterhoek weer door het grensgebied bij IJzerlo. Mooi als altijd, dit keer te koud voor een bejaarde. Ik had er een redelijk gangetje in, want wilde op stal. Een bevroren bloedrode zon zakte door het woud van kale stammen en takken, sommigen al beloftevol in knop. Op enig moment schrok ik op uit mijn gemijmer op de fiets. Snuif, snuif, roffel, roffel, op het zandpad pal naast me draafde een groot paard in galop gelijk met me op. Ruim maar twintig kilometer per uur! Dat kwam natuurlijk niet in de buurt van de topsnelheid van Lightfeed, het bovennatuurlijk snelle ros van Arendsoog, maar hard was het.

Ik keek opzij, de jonge berijdster lachte, ik dacht aan Anaïs Nin, zij spoorde haar viervoeter nog eens aan. Dat laatste deed later die dag de gedachten afdwalen. Ooit had ik zelf eens per abuis de sporen gegeven, aan Black Boomerang, een juweel van een uiteraard zwart paard. Bruin zou humor zijn geweest had ik vooraf nog gegniffeld, maar het lachen verging me toen ik onopzettelijke het enorme dier de sporen gaf. Boomerang kiepte zijn gelegenheidsberijder direct met één zwiep uit het zadel. Mijn vrouw liet zich uit samenhorigheid ook van haar vallen. Liefde kent geen grenzen.

‘Komt omdat Blackie je niet kent. Dan verdraagt hij het aansporen al helemaal niet’, verklaarde de managehouder lachend de bruuske werkweigering van zijn werknemer.
Jaren daarna moest ik in een andere setting aan die woorden denken. Als bondscoach debuteerde ik met de Noorse mannentafeltennisploeg op de Open Finse. We speelden in de ochtenduren tegen Frankrijk en Roar Blikken startte.

Roar was goed, maar ook onzeker. In zijn kinderjaren was hij ternauwernood gered uit een brandend houten huis. Vingers verbrand, kon maar net een batje vasthouden, geen wimpers, getekend gezicht, een blonde pruik, werd door zijn teamgenoten soms liefdevol ‘turbo’ genoemd. Speelde meestentijds met het hoofd omlaag en keek dan vanonder de pruik naar mij als coach.
Na de eerste game zei ik daar iets over, indachtig het idee dat je als speler met de borst vooruit hoort te spelen. ‘Het resultaat maakt me niet uit. Probeer het, Roar.’ Dat lukte meer niet dan wel. Na afloop zei hij niets.
De volgende drie dagen ontliep hij mij. Bij het afscheidsbanket ging ik naast hem zitten. ‘Ik bedoelde het goed, Roar.’ ‘Weet ik, maar ik ken je nog helemaal niet, Theo.’

Hoe simpel had ik gedacht. Kende zijn verhaal, maar schatte de impact ervan toch onvoldoende in. Binnenkomen, geen krediet hebben en dan zomaar iets onmogelijks aan hem vragen. Boomerang gooide me uit het zadel, terecht, ik had mijn sporen nog niet verdiend. Met Roar kwam alles goed. Prachtmens.

‘Ik kende Jörgen Persson zo goed. Ik had het krediet. Ik kon het doen.’ Wat jaren geleden had ik contact met de Zweedse oud-wereldkampioen tafeltennis Stellan Bengtsson. ‘Dat je dat gezien hebt’, mailde hij. Het ging over zijn coaching tijdens de WK-kwartfinales in Chiba, toen hij de apathische Persson bij dreigende uitschakeling met een ferme tik op de wang wakker mepte, waarna alsnog de zegeroute naar de wereldtitel volgde. ‘Probeer het niet zonder krediet. Doe het niet na. Maar Jörgen was mijn vriend, het was zijn WK. Ik kon en moest het doen.’

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Krediet