-
Recente berichten
-
Categorieën
- Gedane zaken (124)
- Columns (77)
- Algemeen (5)
- Columns Leidsch Dagblad (31)
- Columns Leidsch Dagblad (60)
- Sport (3)
- De Dolende Man (roman) (4)
- Gedichten (losse gedichten) (9)
- Honger naar de Bal (sportboek met Richard Krajicek (1)
- Liedjes (13)
- Netpost (sportboek met Richard Krajicek) (1)
- Spinsels (23)
- Toch daagt het weer (dichtbundel) (2)
- Van veenbrand tot vreugdevuur (roman) (1)
- Weer thuis (dichtbundel) (1)
- Columns (77)
- Gedane zaken (124)
Archieven
Meta
Van veenbrand tot vreugdevuur
Ooit verwoordde ik in de reisroman ‘De Dolende Man – ook op deze site te vinden – mijn verbijstering en woede over de gang van zaken in ons samenleven op aarde. Te vangen in ‘we slopen natuur, mens en dier voor wat schamel plezier’.
Lees verder
Geplaatst in Van veenbrand tot vreugdevuur (roman)
Reacties uitgeschakeld voor Van veenbrand tot vreugdevuur
Dick Springer in hoger sferen
Sta me af en toe ‘nagekomen’ Spinsels toe. Vandaag werd afscheid genomen van Dick Springer. Oud-tafeltenniskompaan, lid van mijn club, Scylla, maar bovenal een mens aan wie vele verhalen kleven. Ik mocht hem. De ‘uitzondering die de regel ontkende’ is vertrokken vanuit Coevorden, toch een soort voorportaal na een leven lang ‘couleur locale’ in Leiden te zijn geweest. De wereld gaat ongeschokt verder. Maar onopgemerkt wil ik zijn Vertrek toch niet laten.
At als leerling van het gymnasium in Leiden veel koffiebonen, zat daar geen coke in? Verwijderd van school, dan maar via het staatsexamen het diploma gehaald. De toenmalige pater familias van Scylla, de heer Van Zoelen, vroeg ooit hoe het er met zijn studie voorstond. Dick vertelde dat hij op het punt stond om de studies Frans, Geschiedenis, Wiskunde en Filosofie af te ronden. Van Zoelen: ‘Wat moet er zo van je worden, Dick?’ ‘Ik ben al veel’, mompelde Dick.
Dick was de man van de looping drive, waarbij hij met elke slag een halve meter opsprong. Had altijd gewichtiger interesses dan ‘de top halen’, of vulde dat begrip anders in. Na een lange onderbreking keerde hij ooit nog eens terug bij de club en eiste direct een plaats in de hoofdmacht op. ‘Laat mij een best-of-five tegen die drie spelen. Win ik dan hoor ik erin.’ Dat kwam er niet van.
Scylla herbergde een groot aantal ‘bijzondere klanten’, maar Dick behoort in de eregalerij der afwijkende kostgangers. Hij ging niet prat op tafeltennissucces, maar zoals hij me eens zei: ‘Ik ben in Nederland wel een sterke tweede in het gebruik van LSD. Alleen Simon Vinkenoog gaat me voor.’ Gevaarlijk toch, hield ik hem burgerlijk voorzichtig voor. ‘Niet als je geweten zuiver is.’
Ooit kwam ik hem op de Breestraat in Leiden tegen en stond hij te spugen richting wolken. ‘Ik probeer mijn adamsappel uit te spugen. Hoeveel meer lucht kun je dan wel niet krijgen.’
Op diezelfde Breestraat was het LVC gevestigd. Muziek en veel rook. Dick sprak er een stevig gebouwde medegenieter onophoudelijk aan met ‘aap’. Toen die het welletjes vond en uit wilde halen werd de spanning gebroken met ‘Pas op, ik trek een cirkel om je heen en je komt er nooit meer uit.’
Dick was niet heilig (wie wel?). Verbruikte niet alleen genotwaar, maar verdiende er volgens mij ook aan. Wie weet hoeveel ouders hem hebben verfoeid. Leven ván de omgeving ging ook voor op leven vóór de omgeving. Zijn recht toch, vond hij, om ‘op de lat’ te drinken. In de meeste cafés vonden de uitbaters dat uiteindelijk toch niet. Toen hij de Uyl van Hoogland nog binnen mocht dronk ik er een keer een biertje (hij van mij) met hem. Een kompaan van Dick stond naast ons, blootvoets, los van de wereld, met een spijker van de kapotte vloer dwars door voet. ‘Je lijkt Jezus wel.’ Daar wist hij als domineeszoon alles van.
In relatie tot leven voor de omgeving: ooit speelde zoon Bob ook op Scylla. Samen trainden ze. Ik keek toe en zag dat Dick (als boetedoening?) na elke rally het balletje opraakte en weer voor zoonlief op tafel neerlegde. Voor zijn kind wel. Het beeld is me dierbaar.
Er was een moment dat Dick geld zat had. Verdiend met? Hij leefde toen in een commune en had de duizenden guldens in een emmer gedeponeerd. Iedereen kon er lang nederig van leven. Dezelfde avond was de emmer leeg. Maar geld was zijn doel en zorg niet. ‘Ach, dan koop ik mooi pak, ga na Cannes, sla een rijke dame aan de lijn en zeg ‘kom op met je poen.’
Het met Dick ‘ergens over hebben’ ging lastig. Dan werd er diep adem gehaald en volgde ‘dat weet ik niet, hoor.’ Eén keer, tijdens een NK in de Utrechtse Catharijnehal, kregen we het kort over Nescio. We waren het snel eens over diens twee belangrijkste woorden. ‘En toch’ (inleiding Boven het dal). ‘En wat vind jij’, zei hij, ‘bevestigt of ontkent de uitzondering de regel?’ ‘’Het laatste, Dick.’ Hij knikte instemmend.
Over lezen hadden we het later nog eens kort. Tenslotte schreef hij zelf ook, stapels korte aantekeningen zag ik van hem. Ik was benieuwd naar wat hij las. ‘Ik lees en herlees alle 75 romans en korte verhalen die Simenon schreef over Maigret.’ Op ‘waarom’ geen antwoord. Ook niet op ‘wat nog meer?’ Terwijl ik wist dat hij toch minstens één keer de Tao Te Ching van Lao Tse had gelezen. ‘Ik heb van Bert Onnes (met wie hij als een van de weinigen bevriend was) een boekje voor je gehad. Negen jaar eerder – megatalent Onnes was al lang los van Scylla en tafeltennis – had ik de legendarische Amsterdammer eens als jochie gesproken voor de Prikker, het clubblad. ‘Geef maar aan mannetje Bakker, is wel wat voor hem. Dick vond het ‘moeilijke stuff’.
Terwijl Dick en ‘stuff’ toch vaak een twee-eenheid was. Van heroïne en ander zwaar spul was hij wars. ‘Dat sloopt je. Je moet wel de baas blijven.’ Eén keer heb ik als bijzitter een avond meegerookt. We zouden samen in zijn flat naar Oranje kijken (over voetbal sprak hij wel). ‘Zet het geluid eens aan, Dick.’ ‘Zit er niet op. Ik kijk naar mensen, zie ze spreken en denk dan ‘dat hoef ik niet te horen. Je ziet toch hoe ze spelen.’
Er was een moment dat hij twee flats onder elkaar had. Hij leefde in de onderste: ‘Had ik geen last van bovenburen.’ Dat privilege verviel en toen ik met hem naar de interland keek bestond het geluid uit luide plafondmuziek. Hij haatte die onrust.
De laatste keer dan ik Dick zag, hij was voor een paar dagen terug in Leiden, verklaarde hij daarmee ook zijn vertrek naar het hoge noorden. Honger naar rust. Hij vertelde dat hij in het verzorgingstehuis met plezier de bingo verzorgde. Dat had ik willen zien. Het stond al lang op mijn lijstje: langs gaan bij Dick. Nu verkeert hij zonder enig middel definitief in hoger sferen. Weer een uitzondering minder.
Geplaatst in Spinsels
Reacties uitgeschakeld voor Dick Springer in hoger sferen
Altroïsme
In het bosje bij mijn huis kwam ik Willem weer eens tegen.
‘Mooi Spinseltje, Bak, vorige week.’
‘Dank je, amper reacties, er stond veel, misschien daarom.’
‘Dacht dat je alleen voor eigen plezier schreef tegenwoordig.’
‘Ja, ja, maar de filosoferende dominee in me pakt toch altijd een stukje podium.’
‘Je bent 70, nog altijd blij met duimpjes en lieve reacties?’
‘Mijn eeuwig zwakke punt, Willem.’
‘Maar ik zou wel eens willen weten wat die korrel behelst die jij in jouw laatste roman, Van veenbrand tot vreugdevuur, in de wilde stroom van het leven hebt gegooid. Wat jouw kijk op de zaak behelst.’
‘Beenhakker zou zeggen “haben Sie eine Stunde”. De hoofdpersoon houdt er in het boek à la de Boeddha gezeten onder een bodhiboom een lange redevoering over.’
‘Boeddha Theo, haha. Zou je een bollere buik moeten hebben. In ernst: alles van waarde laat zich ook kort samenvatten.’
We liepen, ik taxeerde, moest ik het doen, misverstand verzekerd. Willem wachtte. Ach, een kreupel slotwoord, wat beweringen in staccato, waarom niet.
‘Aan taal hebben we niks. Taal, woorden, (heilige) boeken, pamfletten, bronnen van strijd zijn het gebleken. Altijd het ene woord tegen het andere en te vaak uiteindelijk wapen tegen wapen. Met woorden je gelijk halen gaat niet. Taal behelst de kans te liegen. Als in den beginne het woord was, was in den beginne de leugen. En na miljoenen woorden van duizenden filosofen in duizenden jaren hebben we in de vorige eeuw 6.000.000 Joden vergast.’
‘Je hebt, geintje, zelf geleefd van het woord, man. Maar goed, ik kan je volgen in je taalscepsis. En dat is dan die korrel? Geen taal, makkie, ergens een vraagteken achter zetten. Wat dan wel?’
‘Cijfer voor letter. Meten is weten. De neurobiologie levert nu al veel onweerlegbaar bewijs dat duidt hoe het brein werkt en hoe het best samen te leven. Natuurlijk kun je ook achter wetenschappelijk bewijs een vraagteken zetten. Zeggen dat alles gebaseerd is op aannames. Maar ik vind het zinloos om de mogelijkheid open te houden dat de aarde toch plat zou zijn.’
‘Ha, we naderen des poedels kern. Wat zou die neurobiologie dan nu al duiden?’
‘Als je je goed gedraagt in de groep – zit ingebakken in het sociale zoogdierendeel van het brein – voel je je goed. Duurzaam! Is gemeten! Doe goed, voel goed, want er worden dan voelgoedstofjes in je hersenen aangemaakt. Wees gerust egoïst, want dat zijn we allemaal. We kunnen niet anders dan vanuit ons zelfbesef en zelfbelang handelen, maar begrijp dat eigenbelang goed. Ik heb er een nieuw woord voor bedacht, altroïsme, speelse samentrekking van altruïsme en egoïsme. Aan dat altroïsme is de toekomst. Niet aan het taalkundige doolhof. We zullen ooit, over misschien pas duizenden jaren terug kijken op deze periode als het tijdperk van de grote, allemaal de chaos vergrotende verhalen.’
‘Goed, mooi, maar dat welbegrepen eigenbelang is ouwe meuk, hè, dat weet je.’
‘Maar de link naar de harde bewijzen uit de neurobiologie is een wenteling van belang. Daar gaat het precies om. Metingen gaan voor filosofie. Dat is nieuw. Daar kwam ik op. Daar ben ik trots op. Dat is mijn korrel.’
‘En taal? Toch jouw ding?’
‘De lippen gaan op slot. De pen wordt niet meer gedoopt. Je begrijpt, Willem, dat je morgen het laatste Spinseltje zal lezen.’
‘Logisch, maar ook een beetje jammer. Had er wel schik in. Hoop dat die korrel wat uithaalt.’
(dank voor de tijd die jullie met de Spinseltjes doorbrachten, het ga jullie goed, geef om jullie)
Geplaatst in Spinsels
Reacties uitgeschakeld voor Altroïsme
Onmacht, schuld, korrel
Ik loop door de lanen en koester de zon en de frêle bloesem aan de bomen. Maar het gemoed blijft wankel. Veel goeds, zeker, tellen die zegeningen, maar er is ook verdriet en onmacht over Oekraïne. Het hangt als een grauwsluier over ons heen.
Een nieuwe lente, geen nieuw geluid. Er is het positieve medeleven van velen, maar toch. De wereld brandt, knalt, sist, huilt in Oekraïne als altijd. Hoe moeten de vogels en jouw lach dat overstemmen?
Op het journaal avond na avond hartbrekende beelden. Hoe mensen, mannen, vrouwen, kinderen lijden. Direct of onder het feit dat ze huis en haard achter moeten laten. Ik probeer me dat voor te stellen. Hoeveel onmacht en verdriet heb je wel niet als je in Marioepol woont? Vluchten, of blijven? Een onmogelijke keuze tussen twee kwaden is het.
‘Vluchten kan niet meer, ‘k zou niet weten hoe
Vluchten kan niet meer, ‘k zou niet weten waar naar toe
Hoe ver moet je gaan
De verre landen zijn oorlogslanden….’
(tekst Annie M.G. Schmidt)
Een helling op vluchten en vandaar de onafgebroken, levenslange reeks ongelukken, misdaden, pijlen in ogen en onschuldige doden gadeslaan. En dat willen doorgronden. Waarom? Lezen. Over het brein, de continue stroom van tegenstrijdige impulsen in onze grijze massa, eigen- versus groepsbelang, natuurlijke aanleg en de verminking door opvoeding, de beperkte marge voor reflectie en correctie.
Uiteindelijk na duizenden oorlogen en honderden miljoenen slachtoffers het hoofd niet wíllen buigen – wie kan vrede hebben met oorlog? – maar wel moéten buigen voor de onomstotelijke vaststelling dat de mens (man?) is zoals hij is. Je zou bijna tot de onzinnige conclusie komen dat de evolutie schuldig is.
Ik schreef een boek, Van veenbrand tot vreugdevuur, met daarin mijn minieme, nederige bijdrage, mijn visie. Als het anders moet, hoe dan, kan dat?
Iemand vroeg waarom wilde je hier vijf jaar aan werken, waarom wilde je dit publiceren? Het antwoord staat in het voorwoord: ‘Ik wil een zandkorrel werpen in de wilde stroom van het leven.’ Hoe koers te wijzigen?
Maar wat heb je aan zo’n korrel als je nu in Oekraïne gebombardeerd wordt, alles kwijt raakt, gewond bent, je kind verliest? Nu is het de tijd van helpen, van verdere schade voorkomen, scherven bijeen rapen.
Geplaatst in Spinsels
Reacties uitgeschakeld voor Onmacht, schuld, korrel
Vlieg
Een zeldzaamheid was het. We trokken er als gezin op uit en verbleven in hotel Witbrood in Valkenburg. Ik kreeg daar, als broekenmannetje vroeg wakker, een warme band met een vlieg. Hij trippelde van de ene vinger op de andere en in gedachten sprak ik hem toe. ‘Vlieg niet weg, je bent mijn kameraadje. Bij mij ben je veilig.’
Jaren later verhield ik me minder liefdevol tot de vlieg. In het Poolse oerbos op de grens met Wit-Rusland maakte ik op een kinderfietsje een tocht door een woud zo groot als de provincie Utrecht. De weg kwijt raken was, zonder telefonisch bereik, meer dan zorgelijk geweest. Ik trof halfweg twee kamperende Polen die me voor gek verklaarden. ‘Pas op dat je niet ongemerkt Belarus in fietst. De grenswachten schieten eerst en vragen dan wat je komt doen.’
Toch was verdwalen niet het grootste ongemak. Ik was een dag lang omringd door steekvliegen. Stilstaan was lek gebeten worden. Ik heb er veel uitgespuugd.
Daaraan moest ik denken toen ik woensdag Poetin hoorde. ‘Rusland zal uitschot en verraders uitspugen als een vlieg in de mond.’ Een verschrikkelijke uitspraak, een onverholen eerbetoon aan de man die hij hoogacht, Jozef Stalin.
Onder deze Sovjetdictator zijn uit naam van het communisme tussen 1937 en 1953 zo’n 29,8 miljoen – laat dit aantal doordringen, 29.800.000 – Russen als vliegen uitgespuugd naar de strafkampen in Siberië om er het leven te laten. Die zuiveringen moesten het volk ‘goed doen’. Poetin nu, in 2022: ‘Ik ben er van overtuigd dat deze zelfreiniging het land sterker zal maken…..’
Wie genoeg eelt op de ziel heeft moet ‘Het eind van de rode mens’ lezen van Svetlana Alexijevitsj, waarin ooggetuigen de ontberingen in de Goelag schetsen. De Wit-Russische kreeg er de Nobelprijs voor.
‘We aten, de hongerdood nabij, het mos van stenen.’ ‘Een ‘opvoedende’ straf kon eruit bestaan dat gevangenen naakt aan een paal werden gebonden, met water werden overgoten en in de Siberische winter veranderden in ijskolommen die ter afschrikking tot de lente bleven staan.’ ‘In de zomer werden de vastgebonden ‘opstandige geesten’ in één nacht door muggen tot op het bot kaal gevreten.’
Zou het mijn Plan zijn, zou het mijn Intelligente Ontwerp zijn, ik had erin opgenomen dat alle vliegen in de buurt van het Kremlin per direct massaal de mond van Poetin invliegen en hem doen stikken. Genoeg is genoeg. Maar dat zal niet gebeuren. Het giftig zwijgen, heulen, verraden is deel van de gespleten Russische volksziel.
Ik zie twee koppels ergens in Moskou scrabble spelen. Dmitri pakt zijn zeven letters, l, i, g, e, v, i, ziet dat hij het woord ‘vlieg’ kan maken, taxeert zijn kamergenoten, neemt een slok wodka en formeert ‘veilig’.
Eerder hadden ze nog de actie aangehaald van Marina Ovsyannikova, de heldin met haar bord ‘Geen oorlog. Ze liegen je voor’ in het journaal en hun schouders opgehaald. ‘Ze zal worden uitgespuugd.’
Geplaatst in Spinsels
Reacties uitgeschakeld voor Vlieg
‘Ik wacht op je’
Help me! Help me toch van deze verdoemde strontwereld af!
‘They shoot horses, don’t they?’
En jij staat daar, mijn zogenaamde ‘meerdere’. Je kijkt, hufter, schoft, doet niets en trekt verder met het front.
Je mocht me al nooit.
Hoe snel zal ik mijn enige vriend in het regiment achterna gaan! Waarheen?
Spreken kon je al niet meer. Ik hield je vast in de kou van de vroege ochtend. De vraag in jouw ogen las ik. Ik zal je vrouw, Elena en zoontje, Boris, jouw liefde overbrengen.
Ik hield van je, Vladimir. Ik maakte nog een grap. Dat je achternaam Poetin had moeten zijn.
Een laatste grimlach.
Langzaam zal ook ik nu dood bloeden. De schutter deed wat hij moest doen.
En ik?
Ik volgde een leven lang.
Wat een waanzinnige klerezooi.
Waarom verliet ik de dekking?
Mijn moeder zei: ‘Doe het niet, ga niet in het leger. Jouw hoofd is goed, jongen. Studeer, wordt arts. Neem niet de kans op ooit.’
Maar ik gehoorzaamde mijn luiheid.
Zag hoe vader door het leven flaneerde. Drank, vrouwen en aanzien. Als mannetje rook ik vaak aan zijn uniform en liet de enorme pet over mijn hoofdje zakken.
De natie? Schijt aan de nationale zaak! Beroeps worden was mijn eigen doelloze doel.
Pijn. Verdomme. Pijn
Het buikschot kleurt het uniform roder en roder. Lang leve, lang verrotte ons ooit rode leger!
Dit kan duren. Mocht ik maar bezwijken. De geest geven. Aan wie?
Maar in alle helderheid trekt mijn leven voorbij.
Vanochtend hoorden we dat onze strijdmacht ‘met succes’ een kindertehuis had gebombardeerd. Vladimir pakte het fotootje van Boris erbij.
Nu wacht ik hier zelf op verlossing.
In mijn hand het briefje dat Vera me meegaf. ‘Ik wacht op je.’
Ik volgde de zinloze, wrede karavaan.
Als de verstandigen uit lafheid zwijgen, regeren de dwazen, waar las ik dat ergens?
Ik was een angstige, luie hond.
Geen slecht mens, alleen maar laf, lui, zelfzuchtig.
Pijnscheuten snijden door mijn darmen. Zelfverwijt. Mijn verdiende loon. In deze trage dood schuilt een afrekening.
Ooit las ik over bijna dood ervaringen. Witte poorten, vrede. Flikker toch op. Ik lig hier en huil. Schrijf eens een echt dood ervaring!
Ik was mijn bestaan niet waard.
Twee dagen terug doodde ik zelf een Oekraïense jongen. Hij vocht voor een zaak, de mijne was die van giftig zwijgen en volgen.
Dat Vera nog afscheid van me mag nemen, vraag ik U. Houd U voor één keer niet stokdoof! Laat me niet hier verrotten. Dat zij haar briefje in mijn hand mag terugvinden. ‘Ik wacht op je.’
Bestaat er een Wachtlokaal?
………
Geplaatst in Spinsels
Reacties uitgeschakeld voor ‘Ik wacht op je’
Het went niet
Ik loop door de Haarlemmerstraat. Kwestie van zelfbeschadiging. Hoofd omlaag, als een banaan, maakt niet uit, ik weet wat er te zien en te horen is en wanneer ik bij het sleutelmakerwinkeltje ben aanbeland.
De dag met een mistig hoofd begonnen en de kans dat die optrekt in deze Leidse koopgoot is nul. Ik zie en hoor een orkaan aan koopzucht. Etalages, reclames zetten aan tot het kopen van altijd meer overbodigs. De steunbeer van onze maatschappij. Exquis eten, dure wijnen, bij het kopen al verouderde mode, peperdure hebbedinghorloges, natuur beschadigende verwegvakanties, stressreductie massages, rimpelcrèmes, lippenvullers, kontvullers, E-auto’s die rijden op bruinkool, vette pizza’s, dieetclubs, hairstyling shops, nagelstudio’s en zo door en zo door.
En het hele orkest van aangekweekte kunstmatige behoeftes klinkt vals, leidt tot niets meer dan luttele tijd bevrediging en daarna verlangen naar meer. Leegheid, depressiviteit, onrust, agressie, het gevoel een verliezer te zijn in dit dolle spel, eenzaamheid, dit alles brengt onze genotmachine met zich mee. En als reactie daarop weer valse goeroes uit west én oost, geestbezweerders, psychotherapeuten, psychiaters, opium van het woord, pillen en drank, veel drank.
Ach, ik schreef er ooit al een boek over, De Dolende Man. Daarna leer je de woede los te laten, acceptatie, maar soms welt die weer op. We doen al 200 jaar met onze overconsumptie de natuur geweld aan. Blijvende verwoesting. Het zou iedereen de ogen openen om een dag te rijden door een woestijn die kortgeleden nog groen was.
Denken, lezen over evolutie en brein, inzicht krijgen waarom de gang van zaken is zoals hij is, omdat de mens is zoals hij is, branden leren accepteren, jawel, maar het went niet, broeder.
Je zou de regelneef van Van Kooten en De Bie willen zijn. Hoewel ook die kansloos was. Staand bij de branding de golf berispend die meedogenloos over de andere heen rolt. ‘Ga terug jij, je gaat voor je beurt.’ Fantastische humor, maar altijd blijft de branding eender. En de grote Regelneef laat nooit van zich horen.
Nu brandt het in Oekraïne. Straks weer elders. De dodelijke keten van oorzaak en gevolg eindigt niet. Hoe kun je vrede hebben met het onvermijdelijke, met oorlog? Het is niet te verdragen. Maar ik loop in alle vrijheid door de stad en hoef niet te vluchten.
In Kiev wordt straks misschien het ziekenhuis beschoten. Zelf verliet ik onlangs na een vakkundige katheterisatie opgelucht het LUMC. Zo struikel ik warhoofdig door de goot. Zelfverwijt. Niet alleen de minnen noemen, brompot, ons leven hier is op veel punten goed!
Wat hoor ik daar? Zo lang geleden! Zeldzaam tegenwoordig. Drie meiden hebben de slappe lach en gieren het uit. Onwillekeurig glijdt er een bevrijdende lach over mijn gezicht. Kon ik die maar op alle Oekraïense gezichten toveren. Niet, voorlopig niet. Voor het vreemdelingelegioen te oud, niets anders rest dan vurig hopen dat het vuur snel dooft.
Geplaatst in Spinsels
Reacties uitgeschakeld voor Het went niet
Lieve vriendin, lieve Svetlana
Als deze brief jou bereikt hebben we dan ons grootste, heilige goed, de pijler onder ons bestaan nog? Of is ons dan al het ergste leed overkomen? Ik denk zo vaak aan jou en aan onze zoons, Pjotr en Andrej. Het zal jou niet anders vergaan. Zover gescheiden van elkaar leven we nu, maar we delen een verdrietig hart. Dat voel ik, dat weet ik, omdat je een goed mens bent en moeder en omdat jouw zuiverheid zich niet laat bezoedelen door welke Poetin-leugen dan ook.
Hoe prachtig was onze gezamenlijke studietijd in Moskou. De eindeloze gesprekken in de keuken van ons schamele appartement. Het filosoferen over ‘van alles en nog niks’ zoals we toen zeiden. De conclusie van uitzichtloosheid die we deelden, toen al. ‘De geschiedenis leert ons niets’, zei je en je kon het weten want je studeerde dat vak. Ik kon daar als aankomend filosofe niets tegenover zetten. En nu nog steeds niet. Laten we dan maar ‘bewegen en lawaai maken’ was tenslotte onze slogan voordat we lange uitbundige, romantische nachten beleefden.
Jij ontmoette Lev, ik Olexander, die ik al kende uit Lviv. Hoe lang hielden we elkaar niet vast – nog voel ik jouw armen beschermend om me heen – toen we afscheid namen op het station in Moskou. Jij ging terug naar je geboortestad, Oeljanovsk en ik huilde de hele lange treinreis terug naar Oekraïne.
Zeven zomers zocht ik je op. Onze studentikoze scepsis was er nog, maar ondergeschikt geraakt aan iets dat groter is, het grootst is, onze moederliefde. Hoe gelukkig waren we niet als we Pjotr en Andrej zagen ravotten. Speelden ze rovertje? Oorlogje? Zeiden we wat? Zeiden we genoeg? Het had niet gescheeld.
Je belde. ‘Pjotr is naar het front.’ ‘Ook Andrej heeft zich ondanks mijn smeekbedes vrijwillig gemeld’ Nu liggen onze zoons tegenover elkaar in loopgraven. Teveel waanzin om te verdragen, lieve Svetlana ‘We geloven beiden niet, maar laten we toch bidden,’ zei je ooit. Dat lukte me toen en nu nog steeds niet. Apathie houdt me in zijn greep.
De herhaling van zetten is eindeloos. We hebben in onze studietijd vaak gedronken op en gehuild om alle mannen die ergens ter wereld in welke oorlog dan ook, voor welk doel dan ook, sneuvelden. Later, op jouw platteland, keek je dan omhoog, vouwde de handen en bad als ongelovige toch: ‘Niet onze Andrej en Pjotr, niet onze jongens.’ En nu! Zelf brand ik dagelijks een lichtje voor een denkbeeldige Maria en denk aan de jongens, aan alle mannen die slachtoffer dreigen te worden in de krankzinnige keten van oorzaak en gevolg. ‘U verloor toch ook een zoon’, zeg ik dan. ‘U weet wat het is. Behoed ons.’
Het woord, het praten bleek kansloos in dit zieke mannenspel van jullie nieuwe tsaar. De wapens spreken. Voor hoe lang? Hoeveel schade zal er zijn? En blijven Pjotr en Andrej gespaard? Kunnen we onze zonen straks weer in onze armen sluiten? Dan ga ik opnieuw ‘bewegen en lawaai maken’, dat beloof ik je. Ik beweeg me naar jou toe en op jullie datsja maken we lawaai met glazen en gezang en staan we stil bij alle jongemannen die hun leven gaven.
Duizend kussen en een hand op je vermoeide hoofd (kalmeerde jou altijd zo goed), Jouw hartsvriendin, Marinochka
Geplaatst in Spinsels
Reacties uitgeschakeld voor Lieve vriendin, lieve Svetlana
Kop op
De rugtherapeute zegt dat ik meer rechtop moet lopen, kop op. Dat hoorde ik laatst ook van de hoofdtherapeut. Ik vermoed soms – ik tel mijn zegeningen om de tel – dat ik al met gebogen nekje in de wieg gelegen moet hebben. ‘Ik heb er soms een zwaar hoofd in’, antwoordde ik gevat. Fysiek nonsens. Het hoofd kan, ik zag het vaak met eigen ogen, de zwaarste last dragen, mits nek recht. Anderzijds weet ik niet wat lastiger te tillen is, een kruik water, een stapel hout, of loden gedachten die een mens soms aanvliegen.
Je neemt het je voor, maar na luttele meters zijn de kijkers alweer gericht op de voeten. Hij loopt als een banaan stelde een jonge vrouw in het Noorse tafeltennisteam vrolijk vast.
Ik zag hem daarom niet komen bij het schuifelen in het bosje vlak bij huis. Keek op toen hij van wal stak: ‘Ik moet toegeven dat ik die Spinseltjes wel blijf lezen, maar ze gaan nergens over, dat moet je met me eens zijn.’ ‘Ken ik je?’ ‘Willem toch, van het Bonaventura.’ ‘Ik ken je niet.’ ‘Je was toen al een bedrukt mannetje en nu ga je zo te zien nog steeds gebukt, haha. Terwijl ik daarvan niks teruglees in die probeerseltjes van je, die ademen vrijblijvendheid.’
‘Je kunt niet lezen. Volgende week spreken we hier weer af, okay? Dan heb je zeven dagen de tijd om na te denken over de vingerwijzingen in de stukjes. “Kijk maar niet te vaak met open oog om u heen. De mens sloopt zijn nest, omdat hij is hoe hij is. En we zijn ons dat ook nog eens bewust.” Staat in Beestjes. Kun je me uitleggen wat daar staat, dan vergeef ik je.’
Ik liep verder, nóg meer in eigen bubbel, zoals we allemaal altijd zijn. Hoorde nu bij de kakafonie in mijn hoofd ook zijn ongepaste opmerkingen. Samen met Poetin die giftig wauwelt, zieke reclames, een lallende Johnson, quasi-intellectuelen op de buis, blaatkamerleden, laffe opiumverstrekkers van divers pluimage, een schreeuwende sportverslaggever, het gejoel van de massa hypocriete toeschouwers bij weer een digitale onthoofding en zoveel meer ruis, altijd meer. Tot ver in het heelal is alle geraaskal hoorbaar.
En dan, dan bereikt zomaar het hemelse gezang van een merel mijn oor. Het jaargetijde van het balsemende ochtend- en avondconcert begint. Ik spot hem vlak bij mijn huis op de dakrand. Tegen de strak blauwe lucht zie ik zijn gele snaveltje open en dicht gaan. Doorlopen is geen optie. Koning, redder, fluit alles weg. Mannetje merel blijft zitten en zingt voor mij alleen. Ik kijk dankbaar omhoog.
Geplaatst in Spinsels
Reacties uitgeschakeld voor Kop op
Oermoeder
Vanuit Gauhati (India) zouden we Nepal via Sikkim binnen gaan. Met onze bus vol witte, Westerse, zoekende jongeren. Begin jaren zeventig vorige eeuw. We reden een verkeerde bergweg op die smaller en smaller werd. Keren, oef. Of alle mannen achterin plaats wilden nemen om met hun kilo’s druk op de wielen te houden. Tien centimeter vooruit, tien achteruit, kijkend in een honderden meters diep ravijn in de Himalaya. Maar mijn ogen werden gevangen, liet ik vangen, door een vrouw die halfweg de helling onze toeren gadesloeg.
Met de neus uiteindelijk de goede kant op dronken we, nat van angstzweet, zoete thee, aten we kaakjes. En ik keek naar haar. Daar stond ze. Rijzig, stevige benen, met blote voeten op de stenen en het grind en met een baby op haar arm. Oerkracht, oermoeder, oerbeeld. Haar oogopslag was kalm. Nergens verheven, nergens onderdanig, warm. lief, nederig noch onaantastbaar. Dat beeld, die moeder! God de Vader zou, mocht hij ergens als ongekend kluizenaar verscholen gaan, God de Moeder moeten heten. Zou zeker. Want de Zoon zelf heeft het op de in 1945 in het Egyptische Nag Hammadi gevonden papyrusrollen over ‘God, mijn moeder’.
Ik keek en wist dat ik deze aanblik niet zou vergeten. Een foto van haar maken zou schennis zijn van haar kracht en schoonheid. Zij keek niet weg, maar terug, kalm, met een zachte glimlach op het licht glanzende gezicht. Haar zwijgen was sprekend. In haar ogen las ik alles, alle vragen.
‘Zoek je goedkeuring en erkenning?’
‘Huil je om de mens?’
‘Voel je je soms eenzaam, verdrietig, opgesloten in jezelf?’
‘Hoe ik dat weet? Omdat je man bent.’
‘Waaruit bestaat jouw geroffel op de borst?’
‘Het deel vrouw in je komt dat aan bod?’
‘Ja, ons samenleven is een verwoestende warboel en, ja, het is een mannending.’
‘Maar treur niet, zie in dat jullie slechts uitvloeisel zijn van de evolutie?’
‘Word verleid en verleid zelf. Bezoedel deze prachtige dans niet.’
‘Omarm de geliefde die jou door het leven draagt. Laat je wiegen.’
Ik denk nog vaak aan deze madonna hoog in de Himalaya. Haar vrouwelijkheid, de harmonie, zij en het kind, de zuiverheid, het weten. ‘Hoe kun je sterven als je jouw moeder niet gekend hebt?’, vraagt Goldmund aan Narziss in het gelijknamige boek van Herman Hesse.
Gaan we door de deur naar niets? Wie weet het? Maar is het een doorgang naar een andere dimensie dan hoop ik op Oermoeder bij de ingang.
‘Ook jij welkom, onwetende man. Je denkt mij nu pas terug te zien, maar ik liep altijd al naast je.’
Geplaatst in Spinsels
Reacties uitgeschakeld voor Oermoeder