Handje helpen

Met een soepele draai dacht ik mijn fiets op de drager te tillen. We gingen op huis aan. Maar dat soepele speelde zich toch vooral in mijn hoofd af. Pijnscheut, fiets weer ter aarde en ikzelf bijna ook. Was het weer eens vergeten. Niet de leeftijd, nee, maar dat kurkentrekbewegingen met de rug er niet meer in zitten. Nog wel de radslag en salto uit stand, maar draaien, ho maar.

Dit zit zo. Er is een oorzaak. Er is altijd voor alles een oorzaak. Mijn draaiblokkade liep ik lang geleden op in een Zen-klooster. Niet ver weg, gewoon op Groningse grond. De dag begon er om vijf uur met ‘zitten’. Niet te doen, zelffoltering. Kansloze zaak bovendien om daarmee de geest te willen verstillen. Miljoenen jaren evolutie hebben ons alert gemaakt. Er kan altijd een roofdier in de bosjes liggen en, wat nog vaker voorkomt, een mede-aap, die denkt, jij jagen, ik eten.

In mijn laatste boek, Van veenbrand tot vreugdevuur, staat ergens de verzuchting ‘hoe laat het oog, altijd gericht op het vergroten van futiel ongemak, zich uitsteken’? Niet dus. Aard. Natuur. Genen. Een mantra reciteren, de ademhaling controleren, allemaal make-up totdat het doorloopt, maar uiteindelijk geen routes naar stabiele rust en geluk. Is niet erg, accepteren, we moeten niet koeien zijn die zich ergeren aan hun geloei.

In dat klooster kreeg je voor de ochtenduren een werkje. Ik moest de dorre bladeren op een hoop vegen, wat, het waaide veel te hard, twee uur lang een hopeloze zaak was. De zinloosheid kalmeerde de geest niet, wél kostte het mijn rug. Eén draai met de wervels, zoals gisteren en ik vertoef weer op die vergeefse missie naar wijsheid, geluk, tsja, wat zoekt een mens.

Ik ging er graag weer weg, niet alleen voor een goede massage van de rug, maar ook om te ontsnappen aan de benauwenis van alle, ongelukkige, zoekende zielen. En maar willen dresseren die bovenkamer en niemand die er zelf keihard om in de lach schoot.

Aan het eind van mijn retraite mocht ik een vraag stellen aan de meester. ‘Eerst stel ik vast’, stak ik van wal, ‘dat de Boeddha gelijk heeft met het teveel peilen in teveel mensenogen. Nu mijn vraag: wat doet de wijze dan? Zwijgt hij (altijd mannen die wegwijzers)? Spreekt hij afschuw uit? Of helpt hij een handje en verwijdert op zijn minst één pijl?’ Het antwoord vergrootte mijn vertrekwens. ‘Oh, hij zal de ene keer zwijgen, de andere keer spreken en soms ook helpen.’

Ondertussen stond ik daar met mijn fiets. Erfheer Jan kwam aanlopen en zei: ‘Ik zal je een handje helpen.’ Mijn rug blij, ik blij, Jan blij. Zo moeilijk is het allemaal niet.

Dit bericht is geplaatst in Spinsels. Bookmark de permalink.