Maandelijks archief: december 2021

Niets knalt voor Kim

‘Zou de vlieg wel een kaartje gekocht hebben.’ Het was het eerste wat lossere zinnetje van Kim, mijn gids annex bewaker tijdens het wereldkampioenschap tafeltennis in Pyongyang in 1979. Daarvoor had hij dag en nacht – Kim sliep ’s nachts op de grond voor mijn kamerdeur – zijn taak angstvallig serieus opgenomen. Eén keer maar kon ik hem te slim af zijn, toen ik uit mijn hotelraam buiten vrouwen het gras zag verzorgen. Ik stapte over de snurkende Kim heen, glipte naar buiten en maakte een foto van de kleurrijk uitgedoste tuinvrouwen, die in alle stilte het Noord-Koreaanse gras met een handschaar spriet voor spriet ordentelijk hielden voor het buitenlandse oog.

Dat kaartje had de vlieg moeten kopen voor de trein die mij en wat andere WK-verdwaalden terug ging brengen naar Peking. Een reis van 24 uur. Kim stapte uit en liet mij voldaan -missie volbracht – in mijn privécoupé achter, de vlieg werd mijn reisgenoot.

Bij de grens met China, toch een communistisch broederland, stonden tientallen mannen met mitrailleur, altijd mannen. De trein werd er lang opgehouden. Reden? Ik dronk thee uit mijn samowar, nuttigde wat verkorrelde koekjes en verheugde me op de restauratie die open ging zodra de wielen over Chinese grond rolden.

De trein was luxueus, met veel glanzend hout, smetteloze, rode velours zittingen, gordijntjes en porseleinen kopjes. Het verhaal was dan ook dat Mao zelf er ooit mee naar Pyongyang reisde. Althans dat vertelde de Chinese ober, die verrassend goed Engels sprak (en dus ook verstond), bij het uitdelen van de uitgebreide spijskaart. Veel eten, veel drank.

Het gezelschap in de eetwagon was divers. Ik belandde aan één tafel met de burgemeester van Irkoetsk, een Duitse violist en een vrouwelijk lid van de Amerikaanse ambassade in Athene, ook al onverklaarbaar ver van huis. De burgemeester, die ik het liefst had horen spreken, opende zijn mond alleen om te drinken. De violist kon ik al snel niet meer volgen, bleef over Jackie, die met haar ‘oh, my God’ aan het begin van elke zin de drankzucht verder aanwakkerde.

In mijn geval zorgde het er ook voor dat ik het fotootje van mijn vrouw uit mijn portemonnee opdiepte. De zwijger in ons midden bleek achteraf journalist voor The Washington Post. Hij schreef over ons rariteitengezelschap in de trein van Pyongyang naar Peking. ‘And there was a tall Dutchman, constantly opening his wallet to have a look at his wife’s picture.’ Kreeg ik later opgestuurd.

Gisterochtend had ik het fotootje niet nodig, mijn liefde zat gewoon blij, want altijd blij, want extra blij met haar verjaardag, tegenover me en las dit stukje. ‘Heb je dat pasfotootje nog altijd bij je? Zo jong ben ik niet meer, hoor.’ ‘Wie gelukkig is, blijft jong ogen.’

Vandaag verjaart het jaar. Rond middernacht zal ik, nu Noord-Korea weer door mijn hoofd spookt, even denken aan Kim. Niets zal knallen voor hem. Het volk wordt geacht in stilte te lijden. Zelf verlangt een deel van mij bij de jaarwisseling naar het geluid van brekend glas en dreunrotjes. Maar we zullen het houden bij ieder een sterretje.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Niets knalt voor Kim

Goed voelen

Gistermiddag liep ik nog even langs de Goudkust. Klein extra slingertje maakte ik. Opzettelijk. Onlangs overkwam me in de laan tegen het kanaal aan iets aparts. Ik hoorde luid georeer. Door een gat in de haag kon ik een oudere man zien, die staande op zijn zeepkist een verhaal afstak over de evolutie en ons brein. Moeilijk, maar geen wartaal. Hij heeft er zijn eigen Hyde Park met nul toehoorders gecreëerd. Blocje bij me, het een en ander opgekrabbeld, komt nog in een Spinsel. Gisteren repte hij over het ophouden van de schone schijn, maar dat uit ons bijna wanhopige verlangen naar Kerstvrede een ontroerende schoonheid spreekt.

Ik wilde mezelf niet verraden, want ik ga nog vaker buurten bij mijn privéorakel, anders had ik ter ontnuchtering gevraagd of zijn boom nog stond. Ja?  Dan heeft u geluk dat de Puinbooiers uw pad niet gekruist hebben. Vroeger woonde ik in de Haver en Gort buurt in Leiden en die werd deze tijd van het jaar op straat geregeerd door jong opstandig ‘tuig’ (goeie jongens uit wat toen nog een achterbuurt heette). Die gingen namelijk al vóór Kerstmis op kerstbomenjacht. Vanuit de achterhoede, daarin liep ik, die moest ook gedekt worden, zag ik hoe mensen een vers gekochte boom afhandig werd gemaakt. Na Kerst was het vechten tegen de andere buurten. Met meterslange katapulten werden enorme keien naar de vijand geschoten. Weg vrede. Maar ik denk eerlijk gezegd niet dat we het ooit tot de Goudkust in Oegstgeest geschopt hebben.

Als jongetje vond ik de kersttijd een hoogtepunt. Het begon al met het samen met moeder kopen van de boom op de Aalmarkt. ’s Avonds in de winterse kou erop af. Stond-ie recht? Stabiel kruis? Al uitval van naalden? Afdingen. De geur van die bomen kan ik zelfs hartje zomer nog moeiteloos oproepen.

Was de boom opgetuigd met ballen, een piek en veel engelenhaar dan volgde een ander hoogtepunt, het neerzetten van de stal. Dat werd aan mij als jochie toevertrouwd en het was een heel verantwoordelijk werk. Jozef achter Maria, de kribbe nog leeg natuurlijk en de wijzen uit het Oosten (Aghanistan? China?) op afstand.

De nachtmis, en dan vooral het samen zingen, riep een fijn gevoel van samenhorigheid op. Alleen al dat je als broekenmannetje, nadat je eerst iedereen bij het uitgaan van de kerk een zalig kerstfeest had gewenst, zo laat nog over straat mocht, dat was wat. Thuis begon dan bij kaarslicht het schranzen. Witte bolletjes, beschuitjes, stol met spijs, thee in het mooie servies. Daaraan vooraf was het heilige moment gegaan dat ik kindje Jezus in de kribbe mocht leggen. De wereld was gered. Jammer dat je groot groeit en er dan kille twijfel is. Maar, kom ik ook op terug, er zijn andere wegen naar goed voelen. Ja toch? Dat zou mooi zijn, als we ons met deze Kerst al is het maar één moment gezamenlijk goed konden voelen.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Goed voelen

Gevraagd

Drie jaar terug deze tijd verbleef ik zes weken in Varanasi. In Kriti Gallery, een kunstenaarsresidentie, werkte ik aan mijn tweede boek, Van Veenbrand tot vreugdevuur. Een oude naam voor deze oudste en meest vervuilde stad ter wereld is Kashi, Stad van het Leven.

Stank, vuil, tienduizenden claxonnerende motors, brommers, riksja’s, nepambulances, fietsbellen, geuren, kleuren, wolken uitlaatgassen, een onterende massa bedelaars, apen, ratten, het wegdek een krater, doden op draagbaren, lijkverbrandingen, gistende chaos. Haatliefde.

Toeristen vluchten na enkele dagen weg. En toch, toch is er een deel in me dat terug zou willen naar deze verwoestend fascinerende stad aan de Ganges in Noord-India. Zoals een oude eerbiedwaardige Britse professor, Nigel Thomsom, dat ieder jaar doet om daarna per motor naar Zuid-India te trekken. ‘Londen is me te grijs. Telkens weer hunker ik naar het pandemonium hier dat energie opslurpt, maar ook geeft. Hier leef ik.’

Op de tweede dag maakte ik met Renate, de Duitse die de residentie runde, een wegwijswandeling door Chowk, het oude stadsdeel, met zijn smalle steegjes, waar je je in een nis moet proppen als er een heilige koe voorbij komt. Het was vroeg, zes uur, maar in sommige nissen zaten al priesters met huisaltaartjes. Zijn hand als zegening op mijn hoofd voel ik nog. Toen werd het verheven moment verstoord door een koe die mijn broek onder pletterde.

Zonder Renate had ik nu nog gedwaald in de wirwar van Chowk. ‘Hier laat ik je alleen, Theo.’ Ik wees op de reling midden in de weg die van St. Thomas Church naar Dasashwavedh Ghat loopt. Er lagen honderden bedelaars tegenaan. ‘Net waren die er nog niet.’ ‘Klopt, die zijn neergelegd door de maffia. Als ze al iets ophalen, moeten ze dat aan hen afstaan. Je kan beter je roepies geven aan een kleine, zelfstandige onaanraakbare. Voor Kriti zit er een.’

Onaanraakbaren, Dalits, er zijn er 200 miljoen in India. Rechteloos, behoren nog niet eens tot de laagste kaste, eigen schuld, gevolg van fouten in een vorig leven. Religie. Ik luisterde niet naar Renate en stopte bij een vrouw die met lege ogen alleen maar wees op haar enkele maanden oude baby. Handen die uit balen vodden staken, tientallen meters menselijk afval. In mijn blocje noteerde ik toen dat ik er zelf een tijdje moest gaan liggen, dat mijn leven daarna nooit meer hetzelfde zou zijn. Dat deed ik niet.

Die avond keerde ik er terug om er op de grootste ghat getuige te zijn van een aarti, een spiritueel ritueel met zang, dans, wierook. Ik keek naar de verheven gezichten van de gelovigen en dacht terug aan de moeder met baby. Gerechtigheid is een schaars goed.

Op de weg terug zag ik scharminkels die met zelfgemaakte vuurtjes de felle kou van eind december probeerden te verdrijven. Voor me op de weg kronkelde een restant mens met een nap en een smekende wrange glans op zijn vergroeide gezicht. Gisteravond moest ik aan hem denken. Ik staarde naar buiten, naar de verlaten lockdownlaan en vroeg me af of hij er nog zou kruipen. Of zou hij inmiddels een coronadood gestorven zijn? En zou hij die verwelkomd hebben? Het antwoord is nee, wat leeft wil verder.

Ik was er ook met Kerst. In de ochtenduren ging ik naar St. Mary’s Church. Geen enkele dalit in de kathedraal. Geen stinkende bedelhanden. Geen oproep ook om per direct de dienst te verlaten om hulp te gaan verlenen. Terug in mijn hok proefde ik opnieuw de mij nog zo bekende bezweringsrituelen. Maar eerst was ik nog even langs gegaan bij mijn Kriti-bedelaar om hem brood en water (geen wijn) te brengen. Mooie lach.

Daarna zat ik daar. Alleen. Weliswaar zelfverkozen isolement, maar al weken nauwelijks menselijk contact. Het was een stille eerste Kerstdag. Ik verlangde naar huis, naar aanspraak, naar warmte. Het schrijven vorderde slecht. Toen was er een klop op de deur. Een andere jonge bewoner. ‘We zaten met elkaar wat te eten en drinken en vroegen ons af of je misschien zin hebt om aan te schuiven?’ Gevraagd! Hoe graag schoof ik aan.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Gevraagd

Merel

Zijn dit al de donkere dagen voor Kerst? Gisteren niet in ieder geval. Zon, strak blauw. De ochtenduren vulde ik met het afwerken van het lijstje ‘Nog te doen’. Nooit vink je alles af. Hebben veel, willen veel, dekken onze angsten in, spelen een spel dat tijdrovend is. Dit keer de nieuwe mobiel installeren. Dat moet als je de oude in het toilet laat vallen. Het vooruitzicht ’s middags naar buiten te kunnen hield het gemoed goed.

Als ik mezelf uitlaat, doe ik dat soms op strand, maar meestal in Oegstgeest, omdat ik daar woon. Is de lucht grijs en drukt de wolkenlast dan wandel ik liever, als de zon zich laat zien lonkt het fietsen. Gisteren dus. Zelfs in De Randstad, toch vergeven van de mensen, zijn nog op postzegelgrootte rondjes uit te zetten die natuur en rust brengen. Eentje voert me naar de duinen, de koninklijke horsten, de Vlietlanden en weerom.

In het begin van het duinpad dat van Katwijk naar Wassenaar voert ligt een tempel. Eén keer verdwaalde ik er. Er werd niet gezwegen, terwijl dat toch het enige is dat resteert. Na mijn vroegtijdige afhaken hoorde ik buiten een nachtegaal, dat maakte veel goed.

Enkele kilometers voorbij deze kerk staat een mooi bankje. Mazzel, leeg. Ik knabbelde op de koek, dronk veel, dat moet, en ook nu waren er vogeltjes te horen. Niet meer toen een medefietser naast me neerplofte. Veel lycra, een buik die het gewichtsvoordeel van het carbonframe teniet deed. Ik vreesde conversatie over corona, maar hij nuttigde stil de thee uit zijn thermoskannetje. Na verloop van tijd keek hij me aan en zei: ‘Ik heb gevaren. Denk jij dat die Van Dissel een goede kapitein zou zijn?’ De vraag overviel me. ‘Hij heeft er de baard voor’, hield ik het luchtig. ‘Nou, dan ga ik maar weer eens trappen.’

Goede ontmoeting, ontregelend. Maar het kwam niet in de buurt van de verbazing waarvoor deze zomer een Oosterbuur zorgde die ik al fietsend ontmoette op de Kreuzkapelweg op de grens van De Achterhoek en Duitsland. ‘Gibt es in Holland auch Corona’, was hij begonnen.

Ik zou nog op een stadsfiets moeten rijden, want ik heb het niet zo op de witte, oude, dwepers met de wielrencultus. Fietsen komt voor mij neer op niet kunnen denken, wind om je hoofd, groen voor de ogen en zo af en toe vogelzang voor de oren. In De Horsten hield ik halt bij het appelboompje, ik bedoel, daar eet ik mijn appeltje. Altijd vogels. ‘Op hoge tak zing jij jouw lied, aan waarom daarom doe je niet, je vliegt en fluit zo onbezwaard, ik heb jou tot mijn gids verklaard’. Eerste couplet van een liedje waaraan ik pruts. Daarvoor moet je dan wel weer zitten, tussen de wielen gaat dat niet.

Mijn liefde voor vogels is groot. Toen ik het wat jaren terug niet meer wist viel ik na het nachtelijk waken bij het ochtendconcert alsnog in slaap. De merel is mijn koning.

Als altijd was het peddelen langs De Vliet weer vol afwisseling, ook al stroomt het water steeds eender. Gisteren was er consternatie. Een hond kon niet meer op de kant komen. Roeiers boden soelaas. Gelukkig werd van mij geen heldengang te water gevraagd. Het is er ook de tijd van het jaar niet meer voor.

Thuis zag ik dat mijn liefde, mijn anker, de kerstboom had opgetuigd. Bovenin prijkt een mereltje.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Merel

Verfijnd

Zaterdag was ik in Amsterdam, op bezoek bij dochter en eerste kleinzoon, een vreugde. Mannetje dronk, sliep, lachte, huilde. Alles in orde. Hij straalde toen hij papa en mama weer zag. Fascinerend. Hij zijn flesjes, wij Bami Rames die verfijnd lekker was, zoals Indonesisch eten dat altijd is. Met de kleine jongen slapend in de draagzak kon ik rustig uitbuiken. En verwijlen bij het ontstaan van mijn liefde voor de keuken van de Gordel van smaragd.

Midden jaren zeventig vertoefde ik op het toen nog paradijselijk schiereiland Samosir in het Tobameer op Sumatra. Zitten ook Spinsels aan vast, komt nog wel. Nu dacht ik terug aan het eten in het rugzakkersonderkomen. Eén keer maar at ik even verderop. Ook dat was een tongstrelende bezigheid, maar het werd minder toen ik hoorde dat ik hond had gegeten. Scheen goed voor het uitnodigingsvermogen te zijn, maar op het eiland had je daar niet veel aan. Geen verkeer, nauwelijks wegen, het handigst kon je jezelf laten vervoeren per boot.

Ik mocht later terugkeren in de Indische archipel. De eerste keer in Jakarta als tussenstop richting Melbourne. Om een interview te maken met Lex Karamoy, de oudsten onder u hebben vast nog weet van zijn allround atletische kwaliteiten. Ik sliep in een christelijk pension, waar einde middag dagelijks een handkar met saté voorbij kwam.

Op de ochtend van vertrek werd aan mijn eetgenoegen nog een andere esthetische ervaring toegevoegd. In de lobby van een oud koloniaal hotel waren lampen van onyx te koop. Gemarmerd warm geel licht. Kopen, het oog wil ook wat. Weinig tijd, onderhandelen, goed bedrag, maar alleen te betalen in roepia’s. Wisselen. Een zeker 10 centimeter dikke bundel vulde mijn hand. Lampen afgeven bij de balie voor transport per boot naar Nederland. Ging ineens toch weer niet. Zelf inklaren bij de douane. En het vliegtuig vertrok twee uur nadien. Terug naar mijn Guest House. De eigenaar het pakket biljetten gegeven. Hij zou mij het rijke licht sturen. Per boot, kon even duren. Zo lang, drie jaar, dat ik er uiteindelijk niet meer in geloofde. Gegokt, verloren.

Drie jaar nadien keerde ik terug in de hoofdstad van Indonesië. Tenniszaken. Als ik er toch ben kan ik wel even verhaal halen bij Jack, de baas van het pension, vond ik. ‘Ha, bent u daar!’ Zijn opgewektheid vond ik ongepast. Maar mijn misnoegen werd stomme verbazing toen Jack de la van het bureau opentrok, waarin hij het geld had opgeborgen. Dezelfde envelop met mijn naam en adres erop, nog dik van de biljetten, lag er onaangeroerd. ‘Sorry, meneer Theo, geen tijd gehad.’

Mannetje maakte een eind aan de mijmering. Thuis knipte ik de onyx lampen als altijd met genoegen aan. Er ontbreekt iets als ze uit zijn. Ik beging een fout en zette uit luiheid de televisie aan. Altijd praters, niet-weters, die zomaar, onbelezen, wat roepen, immer de ander de maat nemen. Direct weer uit en een tijdje doelloos naar de lampen gekeken en me voorgenomen vaker een van de goede Indonesische restaurants in Den Haag te bezoeken.

Het was even buiten Ubud op Bali, ik sliep er in een mooi hotel, stil, weinig medegasten. Ik at er met zicht op het regenwoud, ik rookte een beste sigaar en schuin achter me speelden wat gerimpelde mannen gamelan muziek. Als altijd een heerlijke dis, spicy die keer, het afblussen met Bintang bier was prettig. Een van de muzikanten sprak Nederlands. ‘U geniet, zie ik. Blijven doen zeg ik als oude man. Veel meer is er niet.’ Dat ging mij toen nog te ver. Nu ik zelf begonnen ben aan de nadagen snap ik de hint richting genot beter. Er is liefde, er is muziek en er is verfijnd genot als balsem voor alle wauwelwonden.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Verfijnd

Gast

Mijn huis ligt niet stil, want in de Randstad. Er komen ook geen wandelaars langs, hooguit wat moeizaam schuifelende laanbewoners op leeftijd, soms met rollator. Maar het strand ligt mooi op spuugafstand. Ook daar ben ik dan wel nooit alleen, maar de zee is ruim.

Ooit ging de gang naar het strand, langs de uien van Rijnsburg en de verbrande schelpen van Katwijk – er staat nog een kalkoven – bij moeder achterop de fiets. Ik leunde tegen haar jurk, blauw met witte stippen. Helemaal lollig vond ik al dat zand niet, het schuurde maar in de wollen zwembroek. En te water zonder brilletje was ook geen vreugde.

Nu verheug ik me op een ommetje Katwijk-Noordwijk. Parkeren bij Het Wantveld. Op dat vlakke stuk duin, tegenwoordig een betonnen P-vlakte, werden netten geboet. Het vormt steevast mijn startpunt voor het verwaaien. Na de opgang naar rechts, links ligt de uitwatering van de Rijn.

Lopend richting Huis ter Duin denk ik terug aan de tijd dat ‘keun’ en ‘gast’ mooie Noordwijkse woorden waren. Gasten zijn er nog wel, keun is het dorp niet meer. De boulevard is zo gemoderniseerd, verramscht, dat ik altijd blij weer omkeer richting de Kattukers met hun ‘alles goed’.

Maar eerst maak ik een stop in een hippe strandtent die oogt als een bloemenkas. Om de taart, niet om de loungemensen of om de muziek. Te hard.’ Moet van de baas’, zegt het meisje dat met me afrekent. ‘Dat je de anderen niet hoort’. Daar heb ik niet van terug. ‘Zit iets in’, mompel ik.

Drieteenstrandlopers zie ik niet, wél meeuwen. Hier zijn ze thuis, te dulden. Ik sta stil en bewonder de kitesurfers met hun planken en sprongen. Binken zijn het met meiden aan hun gat. Aan het wereldrecord van Alex Caizergues, 104 km per uur, komen ze niet, maar mijn bewondering hebben ze. Naast me komt een Engels geklede man staan, type Oxford, maar hij spreekt gewoon Nederlands, zuiver zelfs. Kijkt me niet aan, zegt: ‘Die knapen denken de baas te zijn over golven en wind, maar ze zijn slechts te gast. Goed, ze springen en doen, maar ze zijn gast van de zee. Zoals wij gast zijn van miljarden jaren leven op aarde. Onze sprongen zijn hemelhoog denken we, maar liggen vast.’

Hij wacht het antwoord niet af en wandelt verder. Geen meiden aan zijn gat. De een leeft in de branding de ander in zijn hoofd. Ik sta verbouwereerd nog even stil. Een beetje knorrig. Mijn uitwaaien, het laten schoonspoelen van het hoofd door de branding is verstoord.

Vroeger was de eerste uitspanning in Katwijk, Het Wantveld, mijn stek om te verpozen, al was het maar om de Parijse soes. Nu de moderniteit ook hier heeft toegeslagen en de naam niet vooraf wordt gegaan door strandpaviljoen maar door Beachclub lonkt de stop minder. In de auto herproef ik het ‘gast van de zee’.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Gast

Koppie, koppie

‘Ha, die Jaap.’ ‘Het is Theo.’ ‘Ja, is ook zo, maar jij kent mij niet meer, hé?’ ‘Paul toch?’ ‘Goh, goed van jou, Jaap. Dat je dat nog weet.’ Zo’n beetje elke drie maanden voer ik dit vrolijk stemmende gesprekje in de supermarkt met een oud-klasgenoot. Maar het praatje stemt me almaar minder opgewekt. Vaker dan me lief is kan ik zelf niet op namen komen. Dat de pot van het geheugen niet meer open gaat en uren later, een dag soms zelfs, ineens wel. Oh ja, Lionel is zijn voornaam, die zocht ik. Onder de douche staan en bij het afdrogen twijfelen of ik het haar gewassen heb, kleine voorbodes.

Dat vergeten van namen is niet heel alarmerend, want zat er altijd al in. ‘Sorry, het spijt me, ik hoor het te weten, ik herken je ook, maar zeg het even.’ ‘Toch slordig, ik ben jouw hoofdredacteur en onderteken je rekeningen. Alle gemaakte kosten weet je meestal nog wel.’

Er was een tijd dat ik het cliché bezigde dat een mens niet genoeg kan vergeten. Doe ik niet meer. Het angstbeeld van de onterende vergetelheid heeft al teveel aan kracht gewonnen. Niet lang geleden zocht ik een zus van mijn moeder op in verzorgingstehuis Franciscus.

Op de fiets, welgemoed, fris aangekomen. Dat duurde maar even. Binnen was het benauwd. Een man met rolstoel versnelde en remde niet voor de duttende vrouw. ‘Jij, godver.’ Man weg, wachtend in de hoek tot zijn medebewoner weer sliep en roetsj. Dat niet meemaken wist ik met nog meer zekerheid. Tante zorgde voor verstrooiing. ‘Hoe is het nou met Bep?’ Ik wist even niet wat te zeggen. ‘Maar die is toch dood, Tinie.’ ‘Ja, maar dát weet ik wel.’

Ooit produceerde ik voor de Zondagavond Avro Show een item met de voorzitter van de stichting Alzheimer Nederland. Kernvraag: wat te doen om de grijze nevel die niet meer optrekt te voorkomen. Een hond nemen en bridgen. Gebruik het of verlies het. Van die hond gaat het niet komen, ik laat mezelf uit. Bridgen wordt geprobeerd. De heeroom van mijn vrienden beweerde om de drie zinnen dat het bovenin nog goed zat. Koppie, koppie. Onder andere door te bridgen. ‘Dat is toch zo, Nel, we bridgen toch nog?’

Als ooit de bavianen gaan bridgen zijn we trouwens kansloos. Ik las in het indrukwekkende boek ‘Hoe de stof de geest kreeg (de evolutie van het ik)’ van Arie Bos dat die 3500 kleurenfoto’s kunnen onthouden.

Dit alles popte op tijdens de wandeling die ik koppelde aan mijn supermarktbezoek. Bij de bakker onderbrak ik de mijmering. Geef ons heden ons dagelijks brood. Doet niemand. Moet je kopen. Vlak voor mijn huis schoot buurman Jaap me aan. ‘Ik las dat je weer gaat knutselen met taal. Doe mij een lol, niet over corona, alsjeblieft.’ ‘Was al niet het plan, Jaap. Eén keer misschien. Over liefde in tijden van corona.’ Daarna thuis dit zinnetje snel genoteerd in het blokje voordat het de mist in kon gaan.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Koppie, koppie