brokken gloeiende aarde
kluiten woestijnzand, rotsen, hels de middagzon
daar zat hij, recht, het hoofd afgekeerd van ons,
onverminderd verslaafd
aan het ritueel van de waan
de wachter vroeg hem nog
tekst en uitleg, meester, wat moeten wij
‘verwarring is er genoeg, laat mij, ga uw gang
geen lied, geen verhaal, geen woorden van richting
‘mijn pad was doelloos en zonder betekenis’
aan de voet van de kleine heuvel
daar waar de zwarte kraai cirkelde
ontvouwde de man zijn kleurig kleed
onbeweeglijk zweefde het tanige lijf
boven het aardse, het verschroeide
onder de tentzeilen heerste ongemak
over het aankijken met de rug
van wat ons verbeten door de dagen dreef
waarom versterven onder onze ogen
een enkeling gooide een steen
anderen noemden het signaal heilig
ingrijpen of niet, strijd ontbrandde
langer dan menselijk, zonder vocht of voedsel
zat hij daar als teken van afkeer
verdreven door domheid en hebzucht
verwarring op een vroege ochtend
niet het kleinste teken had de man achter gelaten
niemand zag de wanhoop in zijn ogen
die laatste tel, van dat ultieme inzicht
‘de mens trekt doelloos door, tot de dood verlost’