Beestjes

‘Ja, naar de verdoemenis, naar het gesticht,’ zou Janus gezegd hebben. Ik passeerde zondag het pand, nu een glazen puist, tegenover mijn geboortehuis aan het Levendaal in Leiden. Op de ruit zit een sticker met ‘Alle beestjes helpen’.
Vroeger woonde Janus er met zijn broers Tinus en Dirk en met moeder. Janus zoop zich regelmatig een delirium tremens, een hersenvergiftiging door de alcohol, verkeerde dan dagenlang in een nachtmerrie en schreeuwde dat er beestjes over zijn lichaam liepen. Moeder spoot in de bijkeuken met ijskoud water zijn lijf vergeefs schoon. En nu siert dus genoemde spreuk de glaspui. Toeval bestaat niet.
Bij ons in de buurt ging de fles rond in hoog tempo. En al helemaal als de lonen handje contantje werden uitbetaald. De cafés en hoeren deden daar hun voordeel mee, niet moeder de vrouw thuis. Die kwam soms de messen inleveren bij de melkboer ‘voor het geval dat’. Ook was er dramadrankorgel Hegel, blind door het drinken van spiritus. Daar helpt geen filosofie of Alka Seltzer tegen.

Op latere leeftijd verzeilde ik ooit tijdens carnaval in Wellerlooi in de feestzaal. Onder de tl-buizen ’s middags om drie uur polonaise. Bier was brandstof. Leuk was het na een glas of vijftien toch wel. Minder vrolijk was vroeger bij ons in de achterbuurt de drinkende vrouw van de groenteboer. Hij stierf jong en zij spoelde dag na dag het verdriet weg. Wij stonden als flutventjes voor haar deur en riepen ‘vrouw Smits, vrouw Smits, d’r kut is uit de mode.’ Zij kwam dan huilend, lallend, vallend naar buiten om ons te verjagen.

Drank om te ontsnappen aan de armoede. Waar ter wereld niet? In New York stapte ik ooit op een man verscholen onder karton in de vrieskou. Hij merkte niets, de lege whiskyfles lag naast hem. Drinken om te ontsnappen, die verslaving werd er soms met de paplepel al ingegoten. Verderop in onze steeg kreeg de baby die huilde een speen die eerst in de jenever was gedoopt en daarna in de suiker. En eenmaal verslaafd, altijd verslaafd. Stoppen is vechten. ‘Ik ben een alcoholist die niet meer drinkt’, zei Gerard Reve ooit.

In Leiden waren de pilaren van de Pieterskerk tot op pishoogte afgedekt met lood, want het godshuis was in de Middeleeuwen nog des mensen en de mannen gingen voor hun plas niet naar buiten. Miljoenen voorbeelden zijn er van drankgebruik, -misbruik zo u wilt, door alle eeuwen heen. In Egyptische papyrusrollen van 3500 voor Christus werd al een recept voor wijn gevonden. Janus was de eerste niet.

Soms moet je zoeken naar cafébier. In Marokko, in Essaouira, moest ik kruip-door-sluip-door via haakse steegjes om terecht te komen bij een bar die vertaald ‘Kontgat’ heette. Eén mededrinker vond mijn aanwezigheid als lange blonde pottenkijker bij wat verhuld moest blijven niet leuk. Hij wilde keer op keer op mij af komen, maar eindigde na enkele passen in een spagaat waar Nadia Comaneci jaloers op zou zijn geweest. Het was er goed toeven met de andere gasten die lachten en me een goed glas aanboden.

Kent u ook de drang grijze dagen roze af te willen sluiten? Om even de boel te ontstijgen? In India karde ik jaren geleden honderden kilometers door een woestijn waar kortgeleden het groen nog welig tierde. Ik nam ’s avonds een glas. Kijk maar niet te vaak met open oog om u heen. De mens sloopt zijn nest, omdat hij is hoe hij is. En we zijn ons dat ook nog eens bewust. Dus ja, mag er af en toe wat vergetelheid zijn? Wel met de veiligheidspal erop. Geen beestjes.

Dit bericht is geplaatst in Spinsels. Bookmark de permalink.