Sta me af en toe ‘nagekomen’ Spinsels toe. Vandaag werd afscheid genomen van Dick Springer. Oud-tafeltenniskompaan, lid van mijn club, Scylla, maar bovenal een mens aan wie vele verhalen kleven. Ik mocht hem. De ‘uitzondering die de regel ontkende’ is vertrokken vanuit Coevorden, toch een soort voorportaal na een leven lang ‘couleur locale’ in Leiden te zijn geweest. De wereld gaat ongeschokt verder. Maar onopgemerkt wil ik zijn Vertrek toch niet laten.
At als leerling van het gymnasium in Leiden veel koffiebonen, zat daar geen coke in? Verwijderd van school, dan maar via het staatsexamen het diploma gehaald. De toenmalige pater familias van Scylla, de heer Van Zoelen, vroeg ooit hoe het er met zijn studie voorstond. Dick vertelde dat hij op het punt stond om de studies Frans, Geschiedenis, Wiskunde en Filosofie af te ronden. Van Zoelen: ‘Wat moet er zo van je worden, Dick?’ ‘Ik ben al veel’, mompelde Dick.
Dick was de man van de looping drive, waarbij hij met elke slag een halve meter opsprong. Had altijd gewichtiger interesses dan ‘de top halen’, of vulde dat begrip anders in. Na een lange onderbreking keerde hij ooit nog eens terug bij de club en eiste direct een plaats in de hoofdmacht op. ‘Laat mij een best-of-five tegen die drie spelen. Win ik dan hoor ik erin.’ Dat kwam er niet van.
Scylla herbergde een groot aantal ‘bijzondere klanten’, maar Dick behoort in de eregalerij der afwijkende kostgangers. Hij ging niet prat op tafeltennissucces, maar zoals hij me eens zei: ‘Ik ben in Nederland wel een sterke tweede in het gebruik van LSD. Alleen Simon Vinkenoog gaat me voor.’ Gevaarlijk toch, hield ik hem burgerlijk voorzichtig voor. ‘Niet als je geweten zuiver is.’
Ooit kwam ik hem op de Breestraat in Leiden tegen en stond hij te spugen richting wolken. ‘Ik probeer mijn adamsappel uit te spugen. Hoeveel meer lucht kun je dan wel niet krijgen.’
Op diezelfde Breestraat was het LVC gevestigd. Muziek en veel rook. Dick sprak er een stevig gebouwde medegenieter onophoudelijk aan met ‘aap’. Toen die het welletjes vond en uit wilde halen werd de spanning gebroken met ‘Pas op, ik trek een cirkel om je heen en je komt er nooit meer uit.’
Dick was niet heilig (wie wel?). Verbruikte niet alleen genotwaar, maar verdiende er volgens mij ook aan. Wie weet hoeveel ouders hem hebben verfoeid. Leven ván de omgeving ging ook voor op leven vóór de omgeving. Zijn recht toch, vond hij, om ‘op de lat’ te drinken. In de meeste cafés vonden de uitbaters dat uiteindelijk toch niet. Toen hij de Uyl van Hoogland nog binnen mocht dronk ik er een keer een biertje (hij van mij) met hem. Een kompaan van Dick stond naast ons, blootvoets, los van de wereld, met een spijker van de kapotte vloer dwars door voet. ‘Je lijkt Jezus wel.’ Daar wist hij als domineeszoon alles van.
In relatie tot leven voor de omgeving: ooit speelde zoon Bob ook op Scylla. Samen trainden ze. Ik keek toe en zag dat Dick (als boetedoening?) na elke rally het balletje opraakte en weer voor zoonlief op tafel neerlegde. Voor zijn kind wel. Het beeld is me dierbaar.
Er was een moment dat Dick geld zat had. Verdiend met? Hij leefde toen in een commune en had de duizenden guldens in een emmer gedeponeerd. Iedereen kon er lang nederig van leven. Dezelfde avond was de emmer leeg. Maar geld was zijn doel en zorg niet. ‘Ach, dan koop ik mooi pak, ga na Cannes, sla een rijke dame aan de lijn en zeg ‘kom op met je poen.’
Het met Dick ‘ergens over hebben’ ging lastig. Dan werd er diep adem gehaald en volgde ‘dat weet ik niet, hoor.’ Eén keer, tijdens een NK in de Utrechtse Catharijnehal, kregen we het kort over Nescio. We waren het snel eens over diens twee belangrijkste woorden. ‘En toch’ (inleiding Boven het dal). ‘En wat vind jij’, zei hij, ‘bevestigt of ontkent de uitzondering de regel?’ ‘’Het laatste, Dick.’ Hij knikte instemmend.
Over lezen hadden we het later nog eens kort. Tenslotte schreef hij zelf ook, stapels korte aantekeningen zag ik van hem. Ik was benieuwd naar wat hij las. ‘Ik lees en herlees alle 75 romans en korte verhalen die Simenon schreef over Maigret.’ Op ‘waarom’ geen antwoord. Ook niet op ‘wat nog meer?’ Terwijl ik wist dat hij toch minstens één keer de Tao Te Ching van Lao Tse had gelezen. ‘Ik heb van Bert Onnes (met wie hij als een van de weinigen bevriend was) een boekje voor je gehad. Negen jaar eerder – megatalent Onnes was al lang los van Scylla en tafeltennis – had ik de legendarische Amsterdammer eens als jochie gesproken voor de Prikker, het clubblad. ‘Geef maar aan mannetje Bakker, is wel wat voor hem. Dick vond het ‘moeilijke stuff’.
Terwijl Dick en ‘stuff’ toch vaak een twee-eenheid was. Van heroïne en ander zwaar spul was hij wars. ‘Dat sloopt je. Je moet wel de baas blijven.’ Eén keer heb ik als bijzitter een avond meegerookt. We zouden samen in zijn flat naar Oranje kijken (over voetbal sprak hij wel). ‘Zet het geluid eens aan, Dick.’ ‘Zit er niet op. Ik kijk naar mensen, zie ze spreken en denk dan ‘dat hoef ik niet te horen. Je ziet toch hoe ze spelen.’
Er was een moment dat hij twee flats onder elkaar had. Hij leefde in de onderste: ‘Had ik geen last van bovenburen.’ Dat privilege verviel en toen ik met hem naar de interland keek bestond het geluid uit luide plafondmuziek. Hij haatte die onrust.
De laatste keer dan ik Dick zag, hij was voor een paar dagen terug in Leiden, verklaarde hij daarmee ook zijn vertrek naar het hoge noorden. Honger naar rust. Hij vertelde dat hij in het verzorgingstehuis met plezier de bingo verzorgde. Dat had ik willen zien. Het stond al lang op mijn lijstje: langs gaan bij Dick. Nu verkeert hij zonder enig middel definitief in hoger sferen. Weer een uitzondering minder.