Koppie, koppie

‘Ha, die Jaap.’ ‘Het is Theo.’ ‘Ja, is ook zo, maar jij kent mij niet meer, hé?’ ‘Paul toch?’ ‘Goh, goed van jou, Jaap. Dat je dat nog weet.’ Zo’n beetje elke drie maanden voer ik dit vrolijk stemmende gesprekje in de supermarkt met een oud-klasgenoot. Maar het praatje stemt me almaar minder opgewekt. Vaker dan me lief is kan ik zelf niet op namen komen. Dat de pot van het geheugen niet meer open gaat en uren later, een dag soms zelfs, ineens wel. Oh ja, Lionel is zijn voornaam, die zocht ik. Onder de douche staan en bij het afdrogen twijfelen of ik het haar gewassen heb, kleine voorbodes.

Dat vergeten van namen is niet heel alarmerend, want zat er altijd al in. ‘Sorry, het spijt me, ik hoor het te weten, ik herken je ook, maar zeg het even.’ ‘Toch slordig, ik ben jouw hoofdredacteur en onderteken je rekeningen. Alle gemaakte kosten weet je meestal nog wel.’

Er was een tijd dat ik het cliché bezigde dat een mens niet genoeg kan vergeten. Doe ik niet meer. Het angstbeeld van de onterende vergetelheid heeft al teveel aan kracht gewonnen. Niet lang geleden zocht ik een zus van mijn moeder op in verzorgingstehuis Franciscus.

Op de fiets, welgemoed, fris aangekomen. Dat duurde maar even. Binnen was het benauwd. Een man met rolstoel versnelde en remde niet voor de duttende vrouw. ‘Jij, godver.’ Man weg, wachtend in de hoek tot zijn medebewoner weer sliep en roetsj. Dat niet meemaken wist ik met nog meer zekerheid. Tante zorgde voor verstrooiing. ‘Hoe is het nou met Bep?’ Ik wist even niet wat te zeggen. ‘Maar die is toch dood, Tinie.’ ‘Ja, maar dát weet ik wel.’

Ooit produceerde ik voor de Zondagavond Avro Show een item met de voorzitter van de stichting Alzheimer Nederland. Kernvraag: wat te doen om de grijze nevel die niet meer optrekt te voorkomen. Een hond nemen en bridgen. Gebruik het of verlies het. Van die hond gaat het niet komen, ik laat mezelf uit. Bridgen wordt geprobeerd. De heeroom van mijn vrienden beweerde om de drie zinnen dat het bovenin nog goed zat. Koppie, koppie. Onder andere door te bridgen. ‘Dat is toch zo, Nel, we bridgen toch nog?’

Als ooit de bavianen gaan bridgen zijn we trouwens kansloos. Ik las in het indrukwekkende boek ‘Hoe de stof de geest kreeg (de evolutie van het ik)’ van Arie Bos dat die 3500 kleurenfoto’s kunnen onthouden.

Dit alles popte op tijdens de wandeling die ik koppelde aan mijn supermarktbezoek. Bij de bakker onderbrak ik de mijmering. Geef ons heden ons dagelijks brood. Doet niemand. Moet je kopen. Vlak voor mijn huis schoot buurman Jaap me aan. ‘Ik las dat je weer gaat knutselen met taal. Doe mij een lol, niet over corona, alsjeblieft.’ ‘Was al niet het plan, Jaap. Eén keer misschien. Over liefde in tijden van corona.’ Daarna thuis dit zinnetje snel genoteerd in het blokje voordat het de mist in kon gaan.

Dit bericht is geplaatst in Spinsels. Bookmark de permalink.