Lieve vriendin, lieve Svetlana

Als deze brief jou bereikt hebben we dan ons grootste, heilige goed, de pijler onder ons bestaan nog? Of is ons dan al het ergste leed overkomen? Ik denk zo vaak aan jou en aan onze zoons, Pjotr en Andrej. Het zal jou niet anders vergaan. Zover gescheiden van elkaar leven we nu, maar we delen een verdrietig hart. Dat voel ik, dat weet ik, omdat je een goed mens bent en moeder en omdat jouw zuiverheid zich niet laat bezoedelen door welke Poetin-leugen dan ook.
Hoe prachtig was onze gezamenlijke studietijd in Moskou. De eindeloze gesprekken in de keuken van ons schamele appartement. Het filosoferen over ‘van alles en nog niks’ zoals we toen zeiden. De conclusie van uitzichtloosheid die we deelden, toen al. ‘De geschiedenis leert ons niets’, zei je en je kon het weten want je studeerde dat vak. Ik kon daar als aankomend filosofe niets tegenover zetten. En nu nog steeds niet. Laten we dan maar ‘bewegen en lawaai maken’ was tenslotte onze slogan voordat we lange uitbundige, romantische nachten beleefden.
Jij ontmoette Lev, ik Olexander, die ik al kende uit Lviv. Hoe lang hielden we elkaar niet vast – nog voel ik jouw armen beschermend om me heen – toen we afscheid namen op het station in Moskou. Jij ging terug naar je geboortestad, Oeljanovsk en ik huilde de hele lange treinreis terug naar Oekraïne.

Zeven zomers zocht ik je op. Onze studentikoze scepsis was er nog, maar ondergeschikt geraakt aan iets dat groter is, het grootst is, onze moederliefde. Hoe gelukkig waren we niet als we Pjotr en Andrej zagen ravotten. Speelden ze rovertje? Oorlogje? Zeiden we wat? Zeiden we genoeg? Het had niet gescheeld.
Je belde. ‘Pjotr is naar het front.’ ‘Ook Andrej heeft zich ondanks mijn smeekbedes vrijwillig gemeld’ Nu liggen onze zoons tegenover elkaar in loopgraven. Teveel waanzin om te verdragen, lieve Svetlana ‘We geloven beiden niet, maar laten we toch bidden,’ zei je ooit. Dat lukte me toen en nu nog steeds niet. Apathie houdt me in zijn greep.
De herhaling van zetten is eindeloos. We hebben in onze studietijd vaak gedronken op en gehuild om alle mannen die ergens ter wereld in welke oorlog dan ook, voor welk doel dan ook, sneuvelden. Later, op jouw platteland, keek je dan omhoog, vouwde de handen en bad als ongelovige toch:  ‘Niet onze Andrej en Pjotr, niet onze jongens.’ En nu! Zelf brand ik dagelijks een lichtje voor een denkbeeldige Maria en denk aan de jongens, aan alle mannen die slachtoffer dreigen te worden in de krankzinnige keten van oorzaak en gevolg. ‘U verloor toch ook een zoon’, zeg ik dan. ‘U weet wat het is. Behoed ons.’
Het woord, het praten bleek kansloos in dit zieke mannenspel van jullie nieuwe tsaar. De wapens spreken. Voor hoe lang? Hoeveel schade zal er zijn? En blijven Pjotr en Andrej gespaard? Kunnen we onze zonen straks weer in onze armen sluiten? Dan ga ik opnieuw ‘bewegen en lawaai maken’, dat beloof ik je. Ik beweeg me naar jou toe en op jullie datsja maken we lawaai met glazen en gezang en staan we stil bij alle jongemannen die hun leven gaven.

Duizend kussen en een hand op je vermoeide hoofd (kalmeerde jou altijd zo goed), Jouw hartsvriendin, Marinochka

Dit bericht is geplaatst in Spinsels. Bookmark de permalink.