Kalm, warm weer is het. We beleven een zomerse toegift. Dagen zijn het waarop bladeren niet vallen, nee, ze dansen, de zwaartekracht negerend, in een traag, eigen tempo omlaag. ‘The warm september of my years’ van Frank Sinatra zingt in mijn hoofd, terwijl ik peddel richting stad.
De opbouw van de kermis verloopt rustig. Persoonlijk vind ik dit de mooiste fase van de kermis. Er worden gokpaleizen, eetkramen en monsterlijk hoge machines opgetrokken. Mij daarin niet gezien; het leven is uit zichzelf al beangstigend genoeg.
Een beul die opbouwt maakt ruzie met een Marokkaanse – de heer mag weten waarom – en begint en eindigt elke zin met ‘fucking dit, fucking dat.’ Maar de mannen in hun scootmobiel nemen er geen aanstoot aan. Niets ontgaat hen van de opbouw van het reuzenrad. Vroeger draaide dat rad op stoom en viel er eens een man in de ketting van de stoomketel. Of zoiets. Zeker was dat zijn arm eraf lag. Mijn vriendjes en ik zaten toen net bovenin. Mazzel, want we konden zo extra lang van het uitzicht genieten. Al werd het na drie kwartier wel ziekmakend koud.
Led lampen als routewijzers boven de weg. Alsof niet iedere Leidenaar zelf wel bepaalt waarheen hij loopt of waggelt. Betutteling die niet van de firma ‘Led it be’ zal komen. Geintje, moet kunnen. Zou houd ik een uitbater van een café op de Nieuwe Beestenmarkt voor dat er alsnog een alcoholverbod zal worden uitgevaardigd. Dat zou pas brokken schelen. Hij taxeert me als een vervelende opa en bouwt door.
Maar bij Van Melzen komt het tot een serieus praatje met de eigenaar. Of hij nog weet heeft van de goochelaar die ooit ’s ochtends elf uur voor een hilarisch optreden zorgde. ‘Let op de ogen, niet op de handen’ was al geweldig, waarna hij bij het wegleggen van zijn sigaret met zijn vingers verstrikt raakte in een stuk zachte kauwgom. Weg act. Nee, eigenaar Visscher weet er niet meer van. Wél dat zijn café het oudste van Leiden is. Ga ik heen.
Tijd om op de terrasboot bij de Turfmarkt te gaan werken aan het 4-daagse programma. Voorwaar een taak. Als altijd zal 2, dit keer 1 oktober in het teken staan van ‘de ene helft van Leiden die kijkt naar de andere’, van de Taptoe dus. De geur van de fakkels zal ik weer missen, al was het inderdaad wel lastig dat Jantje, zwaaiend naar oma, met zijn fakkel het haar van Pietje voor hem aanstak, die net gestopt was.
Zondag paracetamoldag, zodat we op dé dag ’s middags fris en fruitig naar Het Gat kunnen kijken. In de oude feestwijzer van 1958 die voor me ligt wordt nog gerept over ‘Militaire Mars en Défilé’. Daarnaar verlang ik niet terug. Wél naar de oude kermis. Dat komt goed uit, want die staat op het Pieterskerkplein.
Ach, als de bokstent er zou zijn. Handschoenen die naar handlangers in het publiek werden gegooid; ‘Ik zie jou zo binnen. Ik sla je de hele ring door!’ En dan in die ring, als er eens een echte tegenstander was: ‘Niks doen, hoor, krijg je vijf piek’. Publiek dat ‘doorgestoken kaart’ joelde.’ En na de bokstent wil ik dan naar ‘de vrouw met de drie borsten’. Zou ze er zijn? Wat is er van haar geworden?
Theo Bakker