Categoriearchief: Spinsels

Verfijnd

Zaterdag was ik in Amsterdam, op bezoek bij dochter en eerste kleinzoon, een vreugde. Mannetje dronk, sliep, lachte, huilde. Alles in orde. Hij straalde toen hij papa en mama weer zag. Fascinerend. Hij zijn flesjes, wij Bami Rames die verfijnd lekker was, zoals Indonesisch eten dat altijd is. Met de kleine jongen slapend in de draagzak kon ik rustig uitbuiken. En verwijlen bij het ontstaan van mijn liefde voor de keuken van de Gordel van smaragd.

Midden jaren zeventig vertoefde ik op het toen nog paradijselijk schiereiland Samosir in het Tobameer op Sumatra. Zitten ook Spinsels aan vast, komt nog wel. Nu dacht ik terug aan het eten in het rugzakkersonderkomen. Eén keer maar at ik even verderop. Ook dat was een tongstrelende bezigheid, maar het werd minder toen ik hoorde dat ik hond had gegeten. Scheen goed voor het uitnodigingsvermogen te zijn, maar op het eiland had je daar niet veel aan. Geen verkeer, nauwelijks wegen, het handigst kon je jezelf laten vervoeren per boot.

Ik mocht later terugkeren in de Indische archipel. De eerste keer in Jakarta als tussenstop richting Melbourne. Om een interview te maken met Lex Karamoy, de oudsten onder u hebben vast nog weet van zijn allround atletische kwaliteiten. Ik sliep in een christelijk pension, waar einde middag dagelijks een handkar met saté voorbij kwam.

Op de ochtend van vertrek werd aan mijn eetgenoegen nog een andere esthetische ervaring toegevoegd. In de lobby van een oud koloniaal hotel waren lampen van onyx te koop. Gemarmerd warm geel licht. Kopen, het oog wil ook wat. Weinig tijd, onderhandelen, goed bedrag, maar alleen te betalen in roepia’s. Wisselen. Een zeker 10 centimeter dikke bundel vulde mijn hand. Lampen afgeven bij de balie voor transport per boot naar Nederland. Ging ineens toch weer niet. Zelf inklaren bij de douane. En het vliegtuig vertrok twee uur nadien. Terug naar mijn Guest House. De eigenaar het pakket biljetten gegeven. Hij zou mij het rijke licht sturen. Per boot, kon even duren. Zo lang, drie jaar, dat ik er uiteindelijk niet meer in geloofde. Gegokt, verloren.

Drie jaar nadien keerde ik terug in de hoofdstad van Indonesië. Tenniszaken. Als ik er toch ben kan ik wel even verhaal halen bij Jack, de baas van het pension, vond ik. ‘Ha, bent u daar!’ Zijn opgewektheid vond ik ongepast. Maar mijn misnoegen werd stomme verbazing toen Jack de la van het bureau opentrok, waarin hij het geld had opgeborgen. Dezelfde envelop met mijn naam en adres erop, nog dik van de biljetten, lag er onaangeroerd. ‘Sorry, meneer Theo, geen tijd gehad.’

Mannetje maakte een eind aan de mijmering. Thuis knipte ik de onyx lampen als altijd met genoegen aan. Er ontbreekt iets als ze uit zijn. Ik beging een fout en zette uit luiheid de televisie aan. Altijd praters, niet-weters, die zomaar, onbelezen, wat roepen, immer de ander de maat nemen. Direct weer uit en een tijdje doelloos naar de lampen gekeken en me voorgenomen vaker een van de goede Indonesische restaurants in Den Haag te bezoeken.

Het was even buiten Ubud op Bali, ik sliep er in een mooi hotel, stil, weinig medegasten. Ik at er met zicht op het regenwoud, ik rookte een beste sigaar en schuin achter me speelden wat gerimpelde mannen gamelan muziek. Als altijd een heerlijke dis, spicy die keer, het afblussen met Bintang bier was prettig. Een van de muzikanten sprak Nederlands. ‘U geniet, zie ik. Blijven doen zeg ik als oude man. Veel meer is er niet.’ Dat ging mij toen nog te ver. Nu ik zelf begonnen ben aan de nadagen snap ik de hint richting genot beter. Er is liefde, er is muziek en er is verfijnd genot als balsem voor alle wauwelwonden.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Verfijnd

Gast

Mijn huis ligt niet stil, want in de Randstad. Er komen ook geen wandelaars langs, hooguit wat moeizaam schuifelende laanbewoners op leeftijd, soms met rollator. Maar het strand ligt mooi op spuugafstand. Ook daar ben ik dan wel nooit alleen, maar de zee is ruim.

Ooit ging de gang naar het strand, langs de uien van Rijnsburg en de verbrande schelpen van Katwijk – er staat nog een kalkoven – bij moeder achterop de fiets. Ik leunde tegen haar jurk, blauw met witte stippen. Helemaal lollig vond ik al dat zand niet, het schuurde maar in de wollen zwembroek. En te water zonder brilletje was ook geen vreugde.

Nu verheug ik me op een ommetje Katwijk-Noordwijk. Parkeren bij Het Wantveld. Op dat vlakke stuk duin, tegenwoordig een betonnen P-vlakte, werden netten geboet. Het vormt steevast mijn startpunt voor het verwaaien. Na de opgang naar rechts, links ligt de uitwatering van de Rijn.

Lopend richting Huis ter Duin denk ik terug aan de tijd dat ‘keun’ en ‘gast’ mooie Noordwijkse woorden waren. Gasten zijn er nog wel, keun is het dorp niet meer. De boulevard is zo gemoderniseerd, verramscht, dat ik altijd blij weer omkeer richting de Kattukers met hun ‘alles goed’.

Maar eerst maak ik een stop in een hippe strandtent die oogt als een bloemenkas. Om de taart, niet om de loungemensen of om de muziek. Te hard.’ Moet van de baas’, zegt het meisje dat met me afrekent. ‘Dat je de anderen niet hoort’. Daar heb ik niet van terug. ‘Zit iets in’, mompel ik.

Drieteenstrandlopers zie ik niet, wél meeuwen. Hier zijn ze thuis, te dulden. Ik sta stil en bewonder de kitesurfers met hun planken en sprongen. Binken zijn het met meiden aan hun gat. Aan het wereldrecord van Alex Caizergues, 104 km per uur, komen ze niet, maar mijn bewondering hebben ze. Naast me komt een Engels geklede man staan, type Oxford, maar hij spreekt gewoon Nederlands, zuiver zelfs. Kijkt me niet aan, zegt: ‘Die knapen denken de baas te zijn over golven en wind, maar ze zijn slechts te gast. Goed, ze springen en doen, maar ze zijn gast van de zee. Zoals wij gast zijn van miljarden jaren leven op aarde. Onze sprongen zijn hemelhoog denken we, maar liggen vast.’

Hij wacht het antwoord niet af en wandelt verder. Geen meiden aan zijn gat. De een leeft in de branding de ander in zijn hoofd. Ik sta verbouwereerd nog even stil. Een beetje knorrig. Mijn uitwaaien, het laten schoonspoelen van het hoofd door de branding is verstoord.

Vroeger was de eerste uitspanning in Katwijk, Het Wantveld, mijn stek om te verpozen, al was het maar om de Parijse soes. Nu de moderniteit ook hier heeft toegeslagen en de naam niet vooraf wordt gegaan door strandpaviljoen maar door Beachclub lonkt de stop minder. In de auto herproef ik het ‘gast van de zee’.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Gast

Koppie, koppie

‘Ha, die Jaap.’ ‘Het is Theo.’ ‘Ja, is ook zo, maar jij kent mij niet meer, hé?’ ‘Paul toch?’ ‘Goh, goed van jou, Jaap. Dat je dat nog weet.’ Zo’n beetje elke drie maanden voer ik dit vrolijk stemmende gesprekje in de supermarkt met een oud-klasgenoot. Maar het praatje stemt me almaar minder opgewekt. Vaker dan me lief is kan ik zelf niet op namen komen. Dat de pot van het geheugen niet meer open gaat en uren later, een dag soms zelfs, ineens wel. Oh ja, Lionel is zijn voornaam, die zocht ik. Onder de douche staan en bij het afdrogen twijfelen of ik het haar gewassen heb, kleine voorbodes.

Dat vergeten van namen is niet heel alarmerend, want zat er altijd al in. ‘Sorry, het spijt me, ik hoor het te weten, ik herken je ook, maar zeg het even.’ ‘Toch slordig, ik ben jouw hoofdredacteur en onderteken je rekeningen. Alle gemaakte kosten weet je meestal nog wel.’

Er was een tijd dat ik het cliché bezigde dat een mens niet genoeg kan vergeten. Doe ik niet meer. Het angstbeeld van de onterende vergetelheid heeft al teveel aan kracht gewonnen. Niet lang geleden zocht ik een zus van mijn moeder op in verzorgingstehuis Franciscus.

Op de fiets, welgemoed, fris aangekomen. Dat duurde maar even. Binnen was het benauwd. Een man met rolstoel versnelde en remde niet voor de duttende vrouw. ‘Jij, godver.’ Man weg, wachtend in de hoek tot zijn medebewoner weer sliep en roetsj. Dat niet meemaken wist ik met nog meer zekerheid. Tante zorgde voor verstrooiing. ‘Hoe is het nou met Bep?’ Ik wist even niet wat te zeggen. ‘Maar die is toch dood, Tinie.’ ‘Ja, maar dát weet ik wel.’

Ooit produceerde ik voor de Zondagavond Avro Show een item met de voorzitter van de stichting Alzheimer Nederland. Kernvraag: wat te doen om de grijze nevel die niet meer optrekt te voorkomen. Een hond nemen en bridgen. Gebruik het of verlies het. Van die hond gaat het niet komen, ik laat mezelf uit. Bridgen wordt geprobeerd. De heeroom van mijn vrienden beweerde om de drie zinnen dat het bovenin nog goed zat. Koppie, koppie. Onder andere door te bridgen. ‘Dat is toch zo, Nel, we bridgen toch nog?’

Als ooit de bavianen gaan bridgen zijn we trouwens kansloos. Ik las in het indrukwekkende boek ‘Hoe de stof de geest kreeg (de evolutie van het ik)’ van Arie Bos dat die 3500 kleurenfoto’s kunnen onthouden.

Dit alles popte op tijdens de wandeling die ik koppelde aan mijn supermarktbezoek. Bij de bakker onderbrak ik de mijmering. Geef ons heden ons dagelijks brood. Doet niemand. Moet je kopen. Vlak voor mijn huis schoot buurman Jaap me aan. ‘Ik las dat je weer gaat knutselen met taal. Doe mij een lol, niet over corona, alsjeblieft.’ ‘Was al niet het plan, Jaap. Eén keer misschien. Over liefde in tijden van corona.’ Daarna thuis dit zinnetje snel genoteerd in het blokje voordat het de mist in kon gaan.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Koppie, koppie