“Hier die boom. Afgeven!” De stuud sputterde tegen dat het nog vóór Kerst was. Hadden we niks mee te maken. De kerstbomenjacht was al begonnen, een boom was een boom. Ik schrijf wel ‘we’, maar de anekdote heb ik uiteindelijk van horen zeggen. Je liep achteraan bij de jacht. In mijn herinnering heb ik één keer een steen gegooid, goeie kans dat ik daarmee een van mijn eigen strijders in de voorste troepen heb geraakt.
Je hoorde er niet echt bij, maar toch ook een beetje wel. Met zijn allen, vechten tegen andere buurten en alle veroverde bomen gingen dan op een plaatsje naast Westend op de Pui. Die lagen daar met 24-uurs bewaking te wachten om met oudjaar zowat het hele Levendaal tussen Huisman en de Kraaierstraat in de hens te zetten. Dat waren nog eens tijden!
Nu fiets ik door de Kooi op zoek naar de jagers van 2011. Die zijn er niet. Bomen zie ik ook al niet. Ik spreek wat jochies aan en hoor dat je een lot krijgt als je een boom bij de politie inlevert. Kun je een computer mee winnen, waarop je misschien kerstbomenjacht kunt spelen. Tsja, we gaan erop vooruit.
Oudjaar had pal na twaalven in de Haver- en Gortbuurt veel weg van een hellevuur. Weg was de stilte van de pal voor de jaarwisseling nog gebeden rozenkrans. Toen ik klein was, moest ik het houden bij sterretjes. Was veiliger, want koudvuur. Nou, ik voel het gat dat zo’n gloeiend puntje in je nylon sok brandde nog steeds. Later hadden we natuurlijk ook rotjes, kanonslagen en gillende keukenmeiden. Persoonlijk vond ik voetzoekers de grootste rotzakken. En de horizontaal gerichte vuurpijlen natuurlijk. Het had wel wat. Vooral de knallen mis ik nu. Boem, baf, weg met dat jaar waar we klaar mee zijn!
Zou er echt nergens meer op kerstbomen gejaagd worden? Laat ik eens navraag doen in koffiehuis Papillon aan de Van der Werfstraat, achter de Haarlemmerstraat. Nee hoor, niemand doet dat nog. Zou niet gaan. Man tegen man is er niet meer bij. Je krijgt gelijk een mes tussen je ribben. Vroeger was alles anders, weten de mannen.
Ik ben er nu toch dus blijf nog even hangen. Er wordt wel eens een sigaretje opgestoken. Er zijn stamgasten die het met de koffie gehad hebben. Gezellig, hoor. Je valt binnen met je blocnootje, maar anschluss heb je direct. Als het flessie niet aan de mond staat wordt er gebept. Het woord crises valt niet. Niemand die tegen zijn buurman zegt dat-ie even normaal moet doen. Ballen gehakt worden verorberd. En mij lachen ze niet eens uit met mijn choco.
Lieve lol wordt gemaakt met een Spanjaard die na 35 jaar nog steeds geen Nederlands spreekt. Het zou niet uitmaken, hij krast door een kunstmatig luchtgat in zijn keel. Aan de bar herhalen twee mannen dezelfde zinnen keer op keer. Er bivakkeert een verdwaalde Engelsman en een vrouw met knot van standing drinkt maar praat niet. Ze schuift dichtbij, is niet alleen. Iedereen kent elkaar.
Eenmaal buiten word ik staande gehouden. “Die stukkies van je zijn zo anders. Zacht. Klein beetje verstopt gif nog maar. Vroeger schreef je vaker met azijn. Ging je God dood schieten als je hem tegenkwam. Veegde je de vloer aan met de mensen en de wereld. Nu klets je vooral met iedereen. Geen kritiek, hoor, valt me gewoon op.”
Ik wil wegfietsen, zodat de rook om mijn hoofd kan verdwijnen. “Ga je in het nieuwe jaar misschien weer pittig uitpakken,” vraagt mijn schaduw. “Ach, nee, alles zal ook in 2012 zijn onherroepelijke gang gaan. Maar hier nu is het goed. Fijne avond.”
Theo Bakker