Aangevreten juweel

Nog steeds vloekt het schaamrood op de kaken met de ambergele, bloedkoraalrode, turkooisgroene stenen aan de halsketting, die ik ooit iemand ontfutselde en die ik, in gedachten hip, ook droeg die dagen. De schoonheid van dat snoer is volkomen. De stenen zijn door generatielang familiegebruik aangevreten, wat hun pracht alleen maar heeft vergroot. Daarom ‘ontfutselen’. Niet gestolen, eerlijk gekocht van een oude vrouw hoog in de Himalaya. Maar sommige dingen moet je je niet willen toe-eigenen met je Westerse flutpoen.
Nu loopt er in Volkenkunde een expositie: ‘De Verborgen Tuin: juwelen uit India.’ Uit Rajasthan om precies te zijn. Ik ben nog van de generatie die weet dat deze streek een eind weg ligt van Nepal. Toch wil ik erheen. Omwille van dat schaamsnoer, maar ook omdat mijn laatste Indische trip naar deze fascinerende Noordwestelijke deelstaat was. Omwille van mijn liefde voor India. En voor Louis.
Ik was maatje van Louis. Nu is hij dood. De laatste maanden voor zijn heengaan nam ik te zelden contact op. Als ik de entreehal betreed zie ik hem in gedachten weer staan, heftig in discussie met de caissière dat het toch geen pas gaf dat je in bezit van een museumjaarkaart moest bijdokken om de Maya expositie te kunnen bekijken.
Nu is het ook druk aan de balie; een groep studenten staat klaar om overal langs te rennen. Terwijl ik een bezoek aan dat paleis van exotische voorwerpen en culturen van oudsher associeer met rust en niet teveel licht, alles afgestemd op wereldreizen in gedachten. Vroeger hing er de stilte van een wake, de laatste jaren is er vaker de reuring van interessante exposities. Logisch, is leuk en het brengt geld in het laatje. Toch prijs ik me gelukkig dat ik op dit vroege uur de enige gast blijk van alle fraais uit Rajasthan.
Maar niet. Vader en dochter, beiden Indisch, zitten achter me kalmpjes te kijken naar een allesbehalve kalm filmpje met beelden uit Jaipur. Eerst vergaap ik me aan de helmen, schilden, waterpijpen, hoofd- hals- en taillesieraden en ander schoons. Dan volgt het aanschuiven bij de bejaarde Indische man, die met schrandere, jonge oogopslag voor de vierde keer vertederd dezelfde straattaferelen in zich opneemt. ‘Ja, ik heb heimwee. Ik mis het meest het zonlicht en de kleuren.’
Kijken naar Jaipur roept ook bij mij moeiteloos alle geuren en kleuren weer op. En meer. Het getoeter, de heilige koeien, de riksja’s en die krioelende mensenmassa’s. Alles in verval, alles aangevreten, alles betoverende armoede. Ja, voor de rijke toerist. India is even boeiend als troosteloos onrechtvaardig. Een stinkende chaos is het, een prachtig aangevreten juweel, waar je verliefd op wordt en dat je haat.
Leiden wil meer doen met kleur. Fijn. Maar afgezet tegen dit subcontinent is alles hier grijs. Alleen tref je in onze stad geen jongetjes bij wie pap een ledemaat kapt om beter te kunnen bedelen. En ook mijn vriend de yogi niet. Sprak me aan met: ‘Tien dollar en ik vertel je de waarheid.’ ‘Jij betaalt mij er tien, dan vertel ik je waarom je liegt.’ Schaterlachend, ‘jij bent mijn vriend.’ Kundan hierheen halen en laten resideren in ‘Het Paviljoen’?
U merkt het, ik blijf maar met moeite met het hoofd binnen het Leidse kader. Beelden tuimelen over elkaar heen. En ’s avonds wordt het verlangen terug te gaan naar dit schiereiland alleen nog maar aangewakkerd als ik in India Way verfijnd gekruid eten nuttig. In India kon dat zomaar gevolgd worden door gerommel in de buik. En dan poepen langs de kant van de weg, even wennen, maar hygiënischer dan op de wc’s. Nu hoef ik op de Stationsweg de broek niet te laten zakken.

Theo Bakker

Dit bericht is geplaatst in Gedane zaken. Bookmark de permalink.