Twinkeling

Een duffe dag. Eigen schuld, veel meer dan niks doe ik niet, maar wel anders dan de dag ervoor. Zalig nietsdoen is onzin. ‘Ja, ik ga mee, schat.’ Naar Voorschoten, om te zien of er in dat paardenmarktdorp nog iets anders gebeurt dan flitspalen opblazen. Om precies te zijn naar een avond van Vluchtelingenwerk Voorschoten, dat in het onderkomen van het Rode Kruis een maaltijd organiseert. Voor het laatst. Bezuinigingen en zo.
Door het raam zie ik lange tafels. Zo goed als leeg, want de meeste gasten staan al bij alle lekkers. We, mijn vrouw en ik, worden vriendelijk welkom geheten. Dat wij daar komen. Je moet opletten om je met je komst geen weldoener te gaan voelen.
Dat lukt wel, hoor, dat me gelijke onder gelijken voelen. ’s Middags nog had bij een kop ontgiftthee de spreuk gezeten: ‘Mensen ontmoeten is therapie’. Dus. Die mensen hebben hier alle kleuren en komen overal vandaan. Maar gelijken zijn we natuurlijk niet. Ben ik gevlucht? Ben ik ver weg van wat me lief is?
Gisteren zijn er boodschappen gedaan. Vandaag vanaf twaalf uur is er gekookt. Door vrijwilligers aangestuurd én uitgevoerd. ‘De meesten doen dat met liefde. Die doen graag iets terug voor de manier waarop ze hier ontvangen zijn.’ Is goed, nuttig, maar nee, praten over alles dat zweeft tussen Tofik en Geert wil ik niet. Niks ervan vinden, er gewoon maar zijn en mensen treffen die je allemaal wel een knuffel wil geven. Dat is een wat onstuimige notitie zo begin avond, maar voorwaar.
De maaltijd is bedoeld om de buurtbewoners en de vluchtelingen met elkaar in contact te brengen. Lukt goed! Kan zijn dat grijs en onmiskenbaar Hollands mede afkomt op ‘een prakkie voor een prikkie’, maar dan nog, het voegt wel. En prakkie is trouwens een belediging voor het zalige eten. Zarghuna neemt me het bord uit handen. Man van vrouw die haar helpt in de Raad en Daad winkel in de Kooi moet goed eten. Dat doe ik. De kost is gevarieerd, pittig gekruid, met liefde bereid, om de vingers bij af te likken. Ik zie dat overigens niemand doen, want barbaren zijn het niet. Tsja, wat weet je nou precies van zo’n Afghaanse, Irakese of Oeigoerse cultuur? Weinig tot niets, toch.
Drie stoelen verder eet een vrouw alleen. ‘Schuif bij ons aan, je zit zo in je uppie.’ ‘Ik ben gewend alleen te eten.’ Ze spreekt de zin uit met een warm mannelijk timbre. Shirin is transseksueel. Als we samen praten doet dat haar eenzaamheid niet wijken. Ik kan mijn ogen niet van de hare afhouden. De leegte erin, de zee van verdriet. Ze zit er, in leven, maar voor haar familie in Iran is ze dood. Wat de ogen betreft hebben ze hun zin gekregen.
De tl-buizen worden niet gedimd, geen discobeat, wél vult onverwacht fraaie Iranese muziek de ruimte. Vrouwen dansen met vrouwen, stevige rondingen, losse heupen, mag ik het sensueel noemen? Dansbare, maar toch ook melancholieke tonen. Even uitstijgen boven het verdriet, waarvan ze weten dat het niet zal wijken.
Zarghuna danst niet. Angst. Getraumatiseerd. Altijd bang dat haar gewelddadige ex toch nog opduikt en plotseling voor het raam zal staan. Haar ziet dansen en toeslaat. Ook Shirin verontschuldigt zich: ‘Slijmbeurs kapot.’ Maar even later blijkt de verlokking van de muziek toch te sterk. Vrouwelijke, gracieuze bewegingen.
Waar droomt Shirin van? Ik van een vrij Iran, waar mannen en vrouwen gelijk zijn. Waar zij haar geliefden in de armen kan vallen. Dat ze omhelsd wordt, teder bemind en dat de twinkeling in haar ogen terugkeert.
Theo Bakker

Dit bericht is geplaatst in Columns Leidsch Dagblad, Columns Leidsch Dagblad. Bookmark de permalink.