Ome Piet

(column uit de oude Leids Dagblad-doos)
Mijn ome Piet is vandaag begraven. Misschien heeft niemand daar wat mee te maken, met het verscheiden van mijn oom. Misschien zegt u als lezer wel: ‘Wat heeft die oom van jou ooit betekent voor Leiden? Heeft hij iets van zo’n belang gedaan, dat over zijn heengaan geschreven moet worden? Nee, dat niet. Mijn oom behoorde niet tot de welbespraakten, niet tot de mannen die de taal, dus de leugen, zo beheersen dat zij ‘dingen van belang’ kunnen doen.
Hij is gewoon maar ‘ome Piet’ geweest. Een man die zijn best heeft gedaan. Mogen we daar even aandacht voor, voor alle ome Pieten die vertrekken of al vertrokken zijn na een leven lang plichtsgetrouwheid.

Meer dan vijfentwintig jaar fietste Piet iedere ochtend in alle vroegte over de Zijlsingel, via de Lage Rijndijk naar de Staalfabriek aan de Zijl. Ergens moet iets wat ooit door hem gemaakt is, een moer, een schroef, een as nog een belangrijke functie vervullen. Misschien heeft Piet een moer bijgedragen aan de restauratie van de stadhuisklok. Zou die klok het nu zonder hem niet meer doen.
Zijn fiets staat mij bij. Altijd glimmend, nooit kapot. Die fiets was zijn trots. Waar zou die fiets gebleven zijn? Zou zijn dementie zich net zo snel hebben doorgezet als hij iedere dag dat stuk fluitend had kunnen blijven fietsen?
Op zondagavond fietste oom altijd naar mijn ouderlijk huis. Soms ook op zaterdag, als het kaartavond was, als er een rondje gemaakt werd met de andere omes. Daar als jochie bij zitten, of later zelfs mee mogen doen, dat was wat. Geklaverjast werd er dan, maar niet op de zondagavonden, die waren gereserveerd voor het miezemauzen. Soms werd er gevaarlijk georeerd. Over voetbal en andere topsportzaken van levensbelang. Deed Piet niet aan mee, interesseerde hem niet. Zei-ie als het al te lang duurde: ‘Gaan we nou nog kaarten of hoe zit het.’ Dan pas werd het gezellig.
Citroentje met suiker erbij, Chief Wip opgestoken, centje het punt, en doorgaan. ‘Maar je moet morgen om vijf uur de deur uit, Piet.’ ‘Als ik maar een paar uurtjes slaap. Voor mij hoeven we er niet mee op te houden.’ Heeft-ie dat vlak voor zijn dood nog een keer gezegd?
Het laatste jaar is Piet gedementeerd, voor niemand een lolletje. God moet zelf een eind weg zijn geweest, toen hij die mogelijke eindfase voor de mens in zijn schepping inbouwde. De laatste weken had oom af en toe een helder moment en dan zei-ie: ‘Het komt allemaal nog wel goed, hoor.’
Het is goed gekomen, weet ik. Vorige week heb ik ineens zomaar gedroomd van ome Piet. Hij zag er best uit, haar mooi glimmend, strak in de scheiding. En Piet lachte, zoals mij zijn lach is bijgebleven van die keer vissen op de Westeinder, toen we een wonderbaarlijke visvangst meemaakten. In mijn droom kwam mijn al lang geleden overleden vader Piet ophalen met de auto. Buitengewoon goedgemutst was ook vader. Hij reed met zijn auto rare bochtjes door een zaal met feestvierende mensen. En toen werden wij weggestuurd. Een lange ladder moesten we af om terecht te komen in een dorre tuin. De ladder brak in tweeën toen wij probeerden weer naar boven te klimmen. Een verdere blik op de feestzaal was ons niet meer vergund. Maar ik hoorde op afstand het schudden van de kaarten.

Dit bericht is geplaatst in Algemeen, Columns, Gedane zaken. Bookmark de permalink.