Leeg

Mijn moeder had het gezegd, ik zeg het, dat de wind nog dun is deze ochtend. Flauw prikt de zon door de sluierbewolking, de beheerste zee voorziend van zilveren glans. Wat is het strand toch smal. Alweer. Het schuim jaagt me bijna de duinen op. Hebben de golven definitief een stuk land ontvreemd? Nu ja, het vaartloos geploeter door het zachte wegzakzand is goed voor de benen.
Het Wantveld, mijn geliefde strandtent benoorden de afwatering in Katwijk, staat er al. Ik passeer, want heb me voorgenomen dit keer op stand te dubben, wikken en wegen. Er moet een besluit worden genomen, wat tamelijk complex is voor een verslaafde aan her- her- heroverwegen. Plussen, minnen, optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en het dan nog niet weten. Dat ga ik doen in het mondaine strandpaviljoen van Huis ter Duin. Je bent op leeftijd, de laatste jas heeft geen zakken, dus het mag wat kosten. ‘Een groene thee graag.’Ja hoor, buiten zitten kan zeker. Er zit verder maar één vrouwspersoon. Blocnote, potlood, basisvragen opstellen. Ik heb gelezen dat onze grote hersenen de antwoorden allang weten. Dat al dat denken met die kleine hersentjes maar tot verwarring leidt. Maar met welk deel stel ik de vragen? Nu al sla ik een nutteloos zijpad in. Eerst maar eens wortelen in deze stoel. Ogen dicht, kom maar straaltjes.
‘Woon je ook hierboven?’ ‘In het hotel? Nee, in Oegstgeest.’ ‘Oh, een enig dorp. Ik ga er vaak winkelen, bij Pauw. Dat je hier trouwens zo maar kunt zitten, midden op de dag.’ ‘Onregelmatig werk, hé.’ ‘Wat doe je dan?’ ‘Ik ben journalist.’ ‘Doe je televisie? Ik ken je niet.’ ‘Ik zit achter de decoder. Sport1.’ ‘Werk je met Barbara Barend?’ ‘Dat niet, maar ik ken haar wel.’ ‘Ze heeft een kind, hé. Terwijl ze toch lesbisch is. Kan allemaal tegenwoordig.’
Ik zou moeten opstaan en bij het raam gaan zitten, maar ik vraag of zij wél ‘van boven’ komt. ‘Nee, ik heb een appartement aan de boulevard.’ Daarna is er even rust als de serveerster komt vragen of mevrouw nog wat wil drinken. ‘Jij bent nieuw zeker. Ik ken je niet.’ Het meisje zegt er al langere tijd te werken. ‘Omdat je niet weet wat ik standaard drink, vandaar. Een warme choco dus met witte rum. Bij chocomel drink ik altijd rum. Zet het maar op mijn account.’
‘Hé, meis, dat je toch nog gekomen bent.’ ‘Ik miste je vanochtend bij de Pilatus, Kristien. Druk?’ ‘Ja, toch wel. We hadden die party, dat weet je. Dus ik heb de schoonmaakster extra lang laten werken. En daar wil ik dan toch bij zijn. Ze is zwart. Maar ik kan goed overweg, hoor, met dat soort mensen. Roep de serveerster even. Die is nieuw, uit zichzelf komt ze niet.’
Hoe ik het ook probeer, het lukt niet meer me nog af te sluiten. Mijn mijmering is naar de vaantjes. Cruises, Kaapverdische Eilanden, dat het belachelijk is om op je achtenvijftigste je borsten nog te laten vergroten, de morele plicht Ellie toch echt te zeggen dat haar man vreemd gaat, het gevecht tegen de kilo’s, Polen, de schaamlipcorrectie die dochterlief voor haar verjaardag krijgt, ik hoor het allemaal voorbij komen.
Mijn kleine én grote hersenen zijn murw. Blocnote leeg, nadenkmissie mislukt. ‘Anja haalt dekens. Wil jij er ook een, meneer de journalist?’ ‘Ik ben nog warm van het wandelen.’ Hoe braaf kun je zijn. ‘Oh, dat zoek ik nog, een warme man.’ De vriendelijke, nieuwe oude serveerster taxeert goed en zegt: ‘Ik neem aan dat u wilt afrekenen.’ Ik zeg niet: ‘Zet het maar op haar ‘account’. Als ik wegloop klinkt geen gedag. ‘Heb jij dat nou ook, Anja. Dat je van de zee zo leeg wordt, zo rustig.’
Theo Bakker

Dit bericht is geplaatst in Columns Leidsch Dagblad, Columns Leidsch Dagblad. Bookmark de permalink.