(oude doos Leids Dagbalad)
Buurtwarmte
Duizenden speldlampjes in zoete kleurtjes flikkeren aan en uit, het Chinese nieuwjaar komt eraan, verlichte uithangborden met daarop alle maaltijden, van gebakken reuzegarnalen tot zoetzuur varkensvlees, en mannen, vrouwen, jochies die je aan je mouw trekken, ‘you eat sir, good price’. Eenden worden geroosterd, is dat nog nodig met zo’n warmte, geslobber alom, op je neus afgaan is moeilijk, veel geuren, veel mensen ook, overal Chinezen, Chinatown.
Winkeltjes met frutseltjes en ditjes en datjes en drie, vier mensen per nerinkje en gesnetter en gesnater, waar eten ze van, wie koopt hier wat, en waar slapen ze? Tandeloze vrouwen wisselen schelden en schaterlachen af, jongetjes worden vertroeteld, een ventje van zes, zeven hakt groenten, zijn vader, hemd, korte broek, slippers, bakt, braad, kookt. Iedereen loopt van het ene restaurantje het andere in, waarom?
Binnenplaatsen, tafeltjes, stoeltjes, winkeltjes, eettentjes, steegjes die zich aaneenrijgen tot een labyrint, geschreeuw, mannen met dikke getatoueerde armen, vrouwen met vormeloze figuren en overal warm, drukkend, verstikkend, weldadig warm. Ik zit, eet lekker, kijk toe, een literfles bier bij de hand. Wie hoort bij welk deurtje, wie is in dienst bij wie? Er valt geen lijn in het gekrioel te ontdekken, wel is duidelijk dat iedereen een radertje is in het geheel Chinatown. Individuen zie ik niet, alleen schakeltjes die zonder pretenties op slippers hun leven doorkomen. Zitten, kijken, ruiken en luisteren, is zo’n weldadige onderdompeling. Plotseling dringt tot mij door waar alle warmte mij aan herinnert, aan mijn jonge jaren in de Haver- en Gortbuurt. Toen iedereen de deur nog open had en er op straat werd geleefd, gevochten, gezopen en gelachen. Mannen die spiritus dronken had je, dagdieven, vrouwen die hun messen kwamen inleveren bij de vrouw van de melkboer, ‘want mijn man komt zo thuis’, huizen die ontsmet moesten worden, straten die werden afgezet voor een potje voetbal lang voordat het woord ‘autoluw’ was uitgevonden. Aan die tijd, toen het leven en het leed niet achter gesloten deuren werd geleefd en geleden, doet mij Chinatown denken. Waar vind je in Leiden die ‘buurtwarmte’ nog?
Het zal wel anders gemoeten hebben in de Haver- en Gortbuurt. Families trokken weg, studenten, yuppies kwamen. Waar woont de buurt nu. In flats met betonnen trapportalen en met deuren met naambordjes en grendels. Het leed is gebleven, maar het delen ervan verdwenen. Over sociale vernieuwing, sociale controle, hebben ze het tegenwoordig. Die was er vroeger zomaar in de zogenaamde asociale buurten. Of ik nog een liter bier wil? Ik kijk naar een oude man die al zeker een uur op zijn hurken zit en die nu van een man van middelbare leeftijd, zijn zoon?, een kom soep krijgt aangereikt. Ik wil de warmte van Chinatown in Leiden terug, alle deuren van alle flats open. Weer een beetje delen alles. Zo zwijmel ik weg in Chinatown. Rare gedachten? Had ik die tweede literfles niet moeten nemen?